+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
1 Samuël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 9 %
1Sam. 16
16:1 JHWH zei tot Samuël: 1)
Tot wanneer zul jij rouwen om Saul
terwijl ik hem verworpen heb uit het koningsambt over Israël.
Vul je hoorn met olie en ga
ik zend je naar de Betlehemiet Isaï
want onder zijn zonen zie ik wel een koning voor mij.
2 Samuël zei:
Hoe zou ik kunnen gaan?
Als Saul het hoort zal hij mij ombrengen.
JHWH zei:
Je moet een rundkalf aan je hand nemen en zeggen:
'Om voor JHWH een slachtoffer te brengen ben ik gekomen.'
3
Roep dan Isaï op voor het slachtmaal.
Ik nu zal je dan bekend maken wat je moet doen.
Je moet voor mij diegene zalven die ik je zeg.
4 Samuël deed zoals JHWH had gesproken.
Hij ging naar Betlehem.
Daar kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet.
Men zei:
Is uw komst in vrede?
5 Hij zei:
In vrede!
Om voor JHWH een slachtoffer te brengen ben ik gekomen.
Heilig u en kom dan bij mij op het slachtmaal.
Hij wilde Isaï en zijn zonen gaan heiligen
en hen oproepen voor het slachtmaal.
6 Het geschiedde toen hij bij hen kwam
dat hij Eliab zag.
Hij zei bij zichzelf:
Dit kan alleen maar tegenover JHWH zijn gezalfde zijn!
7 JHWH zei echter tot Samuël:
Kijk niet naar hoe hij er uit ziet
naar zijn lang 2)postuur.
Ik heb hem namelijk verworpen.
Want het gaat niet om wat een mens ziet.
Een mens ziet immers met de ogen
maar JHWH ziet met het hart.
8 Toen riep Isaï Abinadab en liet hem aan Samuël voorbij gaan.
Die zei:
Ook deze heeft JHWH niet gekozen.
9 Isaï liet Samma voorbij gaan.
Hij zei:
Ook deze heeft JHWH niet gekozen.
10 Zo liet Isaï zijn zevental zonen voorbij gaan voor Samuël.
En Samuël zei tegen Isaï:
JHWH heeft dezen niet gekozen.
11 Nu zei Samuël tegen Isaï:
Waren dit de jongens allemaal?
Die zei:
De kleinste is nog over.
Ja, en die is herder bij de schapen.
Samuël zei tegen Isaï:
Stuur iemand uit, laat hem halen
want we kunnen geen kring vormen [voor de maaltijd]
totdat hij hierheen is gekomen.
12 Hij stuurde iemand uit en liet hem binnenkomen.
Hij nu was rossig
daarbij mooi van ogen
en welaangenaam om te zien.
JHWH zei:
Sta op, zalf hem, want deze is het!
13 Samuël nam de hoorn met olie
en zalfde hem temidden van zijn broeders.
De geest van JHWH werd vaardig over David
vanaf die dag en verder.
Samuël stond op en ging naar Rama.

14 Toen de geest van JHWH van Saul geweken was
ging een boze geest afkomstig van JHWH hem verschrikken.
15 Sauls dienaren zeiden tegen hem:
Zie toch, nu een boze godsgeest u schrik aanjaagt
16
laat onze heer toch zeggen – uw dienaren staan voor u –
'Men zoeke een man die een kenner is van het spel op de citer!'
Dan zal het zo zijn dat als de boze godsgeest over u is
hij met zijn hand het spel laat klinken.
Dat zal u goed doen.
17 Toen zei Saul tegen zijn dienaren:
Zie toch voor mij uit naar een man die goed kan spelen
en laat hem hier bij mij komen.
18 Een van de jongens antwoordde:
Heb ik daar de zoon van Isaï gezien, een Betlehemiet
een kenner van het spel
een krachtig krijgsheld
een strijdbaar man
een kundig spreker
een man van gestalte
– JHWH is met hem!
19 Saul zond boden naar Isaï en liet zeggen:
Zend David, je zoon, naar mij toe
degene die bij de schapen is.
20 Isaï nam een ezel [geladen met] brood
een kruik wijn en een van de geitebokjes
en hij zond die door de hand van zijn zoon David naar Saul.
21 David kwam bij Saul
en trad bij hem in dienst.
Die kreeg hem zeer lief.
Hij werd zijn wapendrager.
22 Saul zond iemand naar Isaï om te zeggen:
Laat toch David in mijn dienst blijven staan
want hij vindt gunst in mijn ogen.
23 En het was zo, dat als de godsgeest over Saul was
dat David de citer nam
en met zijn hand erop speelde.
Het was voor Saul geestverruimend
het deed hem goed
en de boze geest week van hem.

1vertaling door Karel Deurloo
2Lett.: hoog.