Schrift in Uitvoering
+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Ezechiël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 19 %
Ez. 14
14:1 Er kwamen mannen tot mij uit Israëls oudsten 1)
en zetten zich neer voor mijn aangezicht.
2 Toen kwam het woord van JHWH tot mij:
3
Mensenzoon,
deze mannen hebben hun schijtgoden laten opkomen in hun hart, 2)
en het struikelblok tot hun schuld
hebben ze een plaats gegeven pal voor hun aangezicht.
Moet ik mij laten bevragen, ondervragen door hen?
4
Daarom, spreek met hen en zeg tot hen:
‘Zó zegt mijn Heer, JHWH:
man voor man uit Huize Israël
die zijn schijtgoden laat opkomen in zijn hart,
het struikelblok tot zijn schuld neerzet
pal voor zijn gezicht
en [dan] bij de profeet komt,
Ikzelf, JHWH, dien hem bij zijn komst van antwoord, 3)
die daar komt aanzetten met zijn stoet van schijtgoden,
5
om Huize Israël aan te pakken in hun hart,
nu het zich heeft afgewend van mij,
met zijn schijtgoden, in zijn geheel!’
6
Daarom, zeg tot Huize Israël:
‘Zó spreekt mijn Heer, JHWH:
keer om en keer je af van jouw schijtgoden;
van al jouw gruweldaden: keer je gezicht af!
7
want man voor man uit Huize Israël
en van de immigrant die zich in Israël ophoudt, 4)
die zich toewijdt anders dan aan mij
en schijtgoden laat opkomen in zijn hart,
en het struikelblok tot zijn schuld
pal voor zijn aangezicht neerzet:
Komt hij aan bij de profeet
om door hem raad te vragen bij mij,
ik, JHWH, dien hem van antwoord. 5)
8
Ik zal mijn aangezicht aan die man te zien geven,
hem maken tot een spreekwoordelijk teken
en hem wegmaaien uit het midden van mijn volk.
Je zult weten je dat ik JHWH ben!
9
Wanneer de profeet zich laat misleiden
tot het spreken van een woord,
misleid ik, JHWH, die profeet.
Ik zal mijn hand tegen hem uitstrekken
en hem verdelgen uit het midden van mijn volk Israël.
10
Zij zullen hun schuld dragen;
de schuld van wie raad vraagt
zal [even groot] wezen als de schuld van de profeet,
11
opdat Huize Israël nooit meer achter mij vandaan dwaalt
en zich nooit meer verontreinigt met al hun misstappen.
Ze zullen mij tot volk wezen
en ik, ik wil hun God weer zijn,
is de godsspraak van mijn Heer JHWH!’

12 Het woord van JHWH kwam tot mij:
13
Mensenzoon,
wanneer een land tegen mij zondigt,
door trouweloos ontrouw te worden, 6)
en ik mijn hand daartegen uitstrek,
de broodvoorraad tref, 7)
er honger in loslaat
en er mens en dier uitroei:
14
zouden deze drie mannen te midden ervan zijn:
Noach, Daniël en Job, 8)
zij zouden met hun gerechtigheid [alleen] hun eigen leven redden,
godsspraak van mijn heer JHWH.

15
Ach, zou ik wild gedierte door het land laten trekken
het kinderloos maken,
en het tot een woestenij zou worden
waar niemand doorheen trekt vanwege de aanblik van dat wild,
16
met deze drie mannen te midden daarvan,
zowaar ik leef, godsspraak van mijn heer JHWH:
Of zij zonen of dochters zouden kunnen redden?
Zij zouden alleen zichzelf redden
maar het land zou een woestenij worden.

17
Of ik zou het zwaard over dat land laten komen,
en zou zeggen ‘Zwaard, trek door het land!’
en ik zou er mens en dier uitroeien
18
dan zouden deze drie mannen te midden daarvan,
zowaar ik leef, godsspraak van mijn heer JHWH ,
geen zonen of dochters kunnen redden.
Nee, zij zouden alleen zichzelf redden.

19
Of ik zou op dat land pest loslaten,
en mijn gramschap er bloedig over uitstorten
om er mens en dier uitroeien
20
met Noach, Daniël en Job te midden daarvan,
zowaar ik leef, godsspraak van mijn heer JHWH:
Of ze een zoon of een dochter zouden kunnen redden?
Zij zouden met hun gerechtigheid [alleen] hun eigen leven redden!-

21
Voorwaar, zo spreekt mijn heer JHWH:
Al zend ik mijn vier kwade gerichten
– zwaard, honger, wild gedierte en pest –
naar Jeruzalem
om er mens en dier uit te roeien:
22
zie, er zullen daar ontkomenen overblijven,
zonen en dochters die men zal doen uittrekken; 9)
zie, zij zullen naar jullie uittrekken
en jullie zullen hun handel en wandel kunnen zien;
jullie zullen troost vinden voor het kwaad
dat ik over Jeruzalem heb doen komen,
al wat ik over haar heb doen komen.
23
Zij zullen je troosten
wanneer jullie hun handel en wandel zullen zien.
Dan zul je weten
dat ik niet voor niets heb gedaan al wat ik haar heb aangedaan,
godsspraak van mijn heer JHWH.

1Vertaling Amstelpreekteam, bewerking Evert van den Berg. Het rooster geeft slechts vss. 12-23 aan, voor de samenhang is het hele hoofdstuk vertaald.
2De Statenvertaling heeft ‘drekgoden’, de Naardense Bijbel ‘keutelgoden’. ‘Afgoden’ is te zwak en mist de connotatie met uitwerpselen.
3Een perfectum, hier te vertalen als tegenwoordige tijd. Het werkwoord `nh staat in de nif`al, wat eigenlijk betekent: zich tot een antwoord laten brengen.
4Voor deze vertaling zie E. van den Berg, ‘Vreemd ...’. In: Interpretatie 17 (2009), nr. 4, 22-23.
5Hier heeft het Hebreeuws een participium en geen perfectum zoals in vs. 4.
6Mooie vertaling van Piet Oussoren bij twee maal ma'al.
7Letterlijk: de staf van het brood verbreken. De broden van het Midden-Oosten zijn vaak rond met een gat. Zo konden zij aan een staf geringd worden bewaard en vervoerd. Als de staf verbroken wordt, komt er dus honger. Vgl. Psalm 105,16.
8Drie zeer rechtvaardigen: Noach, Dan(i)ël en Job. Dan(i)ël is volgens veel deskundigen niet de Bijbelse Daniël, maar de zeer rechtvaardige en wijze man die we kennen uit de kleitabletten die gevonden zijn bij Ugarit. Ezechiël zou in dat geval drie niet-Hebreeuwse, zeer vrome mannen genoemd hebben uit een legendarisch verleden; Dan(i)el, Job en Noach. Alsof de Bijbelverhalen niet duidelijk genoeg zijn. Alle drie buiten Israël waren zij rechtvaardig.
9Het Hebreeuws heeft hier een hof`al, de passieve vorm van ‘doen uittrekken’, maar die is in het Nederlands niet mogelijk. Om idiolect met de volgende regel te blijven, kies ik voor een actieve weergave.