+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
1 Samuël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 9 %
1Sam. 24
24:1 David trok vandaar op
en hield zich op in de bergvesting van Engedi
2 En het geschiedde:
toen Saul teruggekeerd was van achter de Filistijnen aan
dat men hem meldde:
zie, David is in de woestijn van Engedi.
3 Toen nam Saul drieduizend man,
uitgekozen uit heel Israël
en ging hij David en zijn mannen zoeken
in het zicht van de engten der steenbokken.
4 Hij kwam bij de schaapskralen aan de weg;
daar was een spelonk.
Saul liet zijn broek op zjn enkels zakken
terwijl David en zijn mannen
in het achterdeel van de spelonk zaten.
5 De mannen van David zeiden tot hem:
Zie, dit is de dag
waarvan JHWH tot u gezegd heeft:
zie, Ikzelf geef uw vijand in uw hand,
doe gij hem wat goed is in uw ogen
Toen stond David op
en sneed heimelijk de zoom af van de mantel van Saul.
6 Het geschiedde hierna
dat Davids hart in zijn keel bonsde
omdat hij de zoom van Sauls mantel had afgesneden.
7 Toen zei hij tot zijn mannen:
ik zou mezelf onmogelijk maken bij JHWH
indien ik dit zou doen
aan mijn heer, de gezalfde van JHWH,
namelijk de hand aan hem slaan,
hij is immers gezalfde van JHWH.
8 David verdeelde zijn mannen met [deze] woorden.
Hij stond hun niet toe op te staan tegen Saul.
Toen is Saul uit de spelonk opgestaan
en hij ging zijns weegs.
9 Hierna stond [ook] David op,
ging weg uit de spelonk
en riep Saul achterna:
mijn heer de koning!
En Saul keek op, achterom.
David boog diep voorover ter aarde
en wierp zich voor hem neer.
10 David zei tot Saul:
Waarom hoort gij naar woorden van mensen die zeggen:
Zie, David zoekt uw ongeluk!
11
Zie, op deze dag zien uw ogen
dat JHWH u heden in mijn hand had gegeven, in de spelonk.
Men zei [mij] u te doden,
maar ik spaarde u.
Toen heb ik gezegd:
Ik zal mijn hand niet aan mijn heer slaan,
want gezalfde van JHWH is hij.
12
Mijn vader, nu, zie:
zie de zoom van uw mantel in mijn hand.
Ik heb de zoom van uw mantel afgesneden
en u niet gedood.
Daaraan kunt u weten en zien
dat ik geen ongeluk beoog, of rebellie.
Ik heb niet tegen u gezondigd,
maar gij wilt mij het leven benemen.
13
Moge JHWH rechtspreken tussen mij en u
en moge Hij mij tegenover u wreken,
maar mijn hand zal niet tegen u zijn,
14
zoals een oosters spreekwoord zegt:
Uit kwaden komt kwaad voort -
maar mijn hand zal niet tegen u zijn.
15
Naar wie is de koning van Israël uitgetrokken?
Achter wie zit gij aan?
Achter een dode hond,
achter één enkele vlo.
16
Moge JHWH tot rechter zijn
en rechtspreken tussen mij en u.
Laat Hij zien en mijn rechtsgeding voeren
en mij recht doen tegenover u.
17 Het geschiedde 1)
toen David geëindigd had
deze woorden tot Saul te spreken,
dat Saul zei:
Is dat uw stem, mijn zoon David?
En Saul verhief zijn stem en weende.
18 Hij zei tot David:
rechtvaardig zijt gij, meer dan ik,
want gij hebt mij vol goedheid behandeld
en ik u vol slechtheid.
19
Gij nu hebt heden gemeld
wat ge met mij voor goeds hebt gedaan:
hoewel JHWH mij in uw hand had overgeleverd,
hebt gij mij niet gedood.
20
Immers: als iemand zijn vijand vindt,
zal hij hem dan de goede weg opsturen?
Moge JHWH het goed met u maken
vanwege wat gij mij deze dag hebt gedaan.
21
Nu dan, ik weet
dat gij zeker koning zult worden
en dat het koningschap van Israël
in uw hand bestendig zal zijn.
22
Nu dan, zweer mij bij JHWH
dat gij mijn zaad na mij niet uit zult roeien
noch mijn naam uit zult delgen
uit het huis van mijn vader.
23 David zwoer het aan Saul
en Saul ging naar zijn huis;
David en zijn mannen
zijn naar de bergvesting opgetrokken.

1vertaling door Klaas Eldring