+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Prediker
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 22 %
Pred. 2
2:1 Ik 1) zei in mijn hart:
Kom op, laat ik jou 2) met vreugde beproeven en geniet van het goede
en zie, ook dit was vluchtigheid.
2 Over lachen zei ik: `Dom!´
en over vreugde: `Wat doet die ertoe?´
3 Ik bedacht in mijn hart
mijn lichaam te laven met de wijn
— en mijn hart had [samen] met de wijsheid de leiding —
en zotheid te omarmen
totdat ik zou zien
wat goed is voor de mensen om te doen onder de hemel,
het getal van de dagen van hun leven.
4 Mijn werken maakte ik groot:
ik bouwde huizen,
ik plantte wijngaarden.
5 Ik legde
tuinen en parken aan
en plantte daarin allerlei vruchtbomen.
6 Ik legde vijvers met water aan
om daaruit
een bos met opschietend geboomte 3) te bevloeien.
7 Ik kocht dienstknechten en slavinnen
en ik had huisslaven 4),
ook had ik bezit aan runderen en kleinvee, talrijker
dan allen die vóór mij in Jeruzalem waren.
8 Ik verzamelde ook zilver en goud,
een 5) koningsvermogen en de districten,
ik verschafte mij zangers en zangeressen
en de geneugten der mensen: vrouw en vrouwen. 6)
9 En ik werd groter en vermeerderde
meer dan ieder die vóór mij was in Jeruzalem,
toch hield mijn wijsheid stand.
10 En al wat mijn ogen vroegen
ontzegde ik hun niet,
ik onthield mijn hart geen enkele vreugde.
Ja, mijn hart verheugde zich over al mijn gezwoeg
en dit was mijn deel van al mijn gezwoeg.
11 Ik wendde mij naar al mijn werken die mijn handen verricht hadden
en naar het gezwoeg waarmee ik mij afgezwoegd had door te werken
maar zie: alles is vluchtigheid en najagen van wind:
er is geen winst onder de zon.
12 Ik wendde mij om wijsheid
en verblinding en zotheid te bezien
want wat is de mens die na de koning komt?
Men 7) heeft het reeds gedaan.
13 Ik zag
dat de wijsheid het wint van de zotheid
zoals het licht het wint van de duisternis.
14 De wijze heeft zijn ogen in zijn hoofd
en de dwaas wandelt in de duisternis
maar ik weet, ook ik,
dat één lot hen allen treft.
15 Ik zei in mijn hart:
Zoals het lot de dwaas treft, treft het ook mij.
Waarom ben ik toch meer dan wijs geweest?
En ik sprak in mijn hart
dat ook dit vluchtigheid is.
16 Want er is geen herinnering aan de wijze
evenmin aan de dwaas, voor eeuwig.
Omdat reeds in de komende dagen alles wordt vergeten
en hoe sterft de wijze met de dwaas!
17 En ik haatte het leven
want kwaad bevond ik het werk
dat verricht wordt onder de zon
want alles is vluchtigheid en najagen van wind.
18 En ik haatte al mijn gezwoeg
waarmee ik mij afzwoegde onder de zon
dat ik moet nalaten
aan de mens die na mij zal zijn
19 en wie weet of hij wijs zal zijn of zot
maar hij zal heersen over al mijn gezwoeg
waarmee ik mij afzwoegde en waarbij ik wijs handelde onder de zon:
ook dit is vluchtigheid.
20 En ik wendde mij om mijn hart te laten wanhopen
over al het gezwoeg,
waarmee ik mij afzwoegde onder de zon.
21 Is er een mens
wiens gezwoeg gepaard gaat met wijsheid, kennis en voorspoed,
maar aan een mens die zich niet daarmee afgezwoegd heeft,
hij moet hem zijn deel geven,
ook dit is vluchtigheid en een groot kwaad.
22 Want wat blijft er voor de mens bij al zijn gezwoeg
en bij het streven van zijn hart
waarmee hij zwoegt onder de zon?
23 Want al zijn dagen zijn vol smart en wrevel is zijn bezigheid;
ook bij nacht rust zijn hart niet:
ook dit, vluchtigheid is het.
24 Er bestaat geen goed door toedoen van de mens die eet en drinkt
en zal hij zijn ziel het goede doen zien bij zijn gezwoeg?
Ook dit heb ik gezien,
want dat is uit de hand van God.
25 Want wie eet en wie raakt voldaan buiten hem 8) om?
26 Want aan een mens die goed is voor zijn aangezicht,
geeft hij wijsheid en kennis en vreugde
en aan wie zondigt geeft hij een bezigheid
om binnen te halen en te verzamelen,
om het te geven aan wie goed is voor het aangezicht van God:
ook dit is vluchtigheid en najagen van wind.

1Vertaling Prediker 2,1-11: Societas Hebraica Amstelodamensis (voorpublicatie), bewerkt door Leo van den Bogaard. Z. ook de artikelen in Amsterdamse Cahiers 21 (Maastricht 2004), een nummer dat speciaal gewijd is aan Prediker.
2De Prediker spreekt hier tot zijn hart, d.w.z. zichzelf.
3Lett.: `een opschietend bos van bomen´.
4Hebr.: bene-bajit, (`zonen van [het] huis´), vgl. Gen. 15:3: in het huis geboren slaven, met eigen rechten.
5Lett.: `en een vermogen van koningen´. Dit is voor tweeërlei uitleg vatbaar: in de eerste plaats dat de Prediker vier dingen verzameld had: zilver, goud, vermogen van koningen en districten. In de tweede plaats zou het `en (een vermogen …)´ kunnen worden opgevat als `en wel´ `te weten´ of `namelijk´. Dan zou de Prediker drie dingen verzameld hebben: (een koningsvermogen aan) zilver en goud en districten.
6Hebr.: sjida we-sjidot; de vertaling is onzeker. Het woord sjida komt alleen hier in de Bijbel voor.
7De laatste regel van dit versis moeilijk te begrijpen. Het is niet helder waarop het woord asa (`maken/aanstellen´) betrekking heeft: de mens (die na de koning komt) of de koning zelf. Andere vertalingen zijn mogelijk: `Hij (of:men) heeft het reeds gedaan´ of `(…want wat is de mens die na de koning komt/) die hij (of: men) reeds heeft aangesteld?´
8`buiten hem om´: Hebr. mimenni, `buiten M/mij om´. Met vertalingen uit de Oudheid lezen we hier mimennoe, `buiten hem om´, omdat dit in deze context beter past.