+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Marcus
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 58 %
Mar. 7
7:1 De Farizeeën en sommige schriftgeleerden, die van Jeruzalem kwamen,
verzamelden zich bij hem.
2 Toen zij zagen dat sommigen van zijn leerlingen de broden aten
met vuile, dat is: ongewassen handen
3 - de Farizeeën namelijk en alle Judeeërs eten niet zonder eerst stevig
de handen te wassen. Zo houden zij vast aan de overlevering der ouden.
4 Wanneer zij van de markt komen eten zij niet,
zonder zich te hebben gewassen.
Aan veel andere dingen die zij hebben overgenomen houden zij zich:
het onderdompelen van bekers, kannen en ketels -
5 toen vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden hem:
Waarom wandelen uw leerlingen niet in de overlevering der ouden,
maar eten zij het brood met onreine handen?
6 Hij antwoordde hen:
Fraai heeft Jesaja geprofeteerd over huichelaars als u,
zoals geschreven staat:
Dit 1) volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij.
Tevergeefs vereren zij mij,
7
want zij leren onderwijzingen
die voorschriften van mensen zijn.
8
U laat het gebod van God los
en houdt vast aan de overlevering van de mensen.
9 Hij zei tegen hen:
Fraai zoals u het gebod van God buiten werking stelt
om in uw eigen overlevering te staan!
10
Want Mozes zei: eert uw vader en uw moeder;
en: wie kwaad spreekt over vader of moeder
zal de dood sterven
11
Maar u zegt dat iemand tegen zijn vader of moeder mag zeggen:
Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn is korban
12
(dat is: offergave). Daarmee staat u hem niet toe
ook maar iets voor zijn vader of moeder te doen.
13
Zo maakt u het woord van God dat u overgeleverd is
krachteloos, door uw (eigen) overlevering die u overgeleverd heeft.
En u doet veel van die dingen!
14 Opnieuw riep hij de schare bij zich en zei tot hen:
Hoort allen naar mij en verstaat!
15
Niets dat bij de mens van buiten af bij hem naar binnen gaat
kan hem onrein maken,
maar wat uit een mens naar buiten gaat ,
dát maakt de mens onrein.
16
[Wie oren heeft om te horen die hore!]
17 Toen hij van de schare terugkwam naar huis
vroegen zijn leerlingen hem naar de gelijkenis.
18 Hij zegt tegen hen:
Zijn ook jullie zulke slechte verstaanders?
Begrijpen jullie niet dat alles
wat van buiten bij de mens naar binnen gaat
hem niet onrein kan maken?
19
Het gaat immers niet in zijn hart,
maar in de buik
en op de ton gaat het er weer uit,
die reinigt alle spijzen.
20 Hij zei:
Wat uit de mens naar buiten komt,
dát maakt de mens onrein.
21
Want van binnen, uit het hart van de mensen,
komen de slechte neigingen:
22
hoererij, stelen, doodslag, echtbreuk,
hebzucht, boosheid, arglist,
teugelloosheid, een boos oog, godslastering,
zelfverheffing, onverstand.
23
Al die slechtigheden komen van binnen uit naar buiten
en maken de mens onrein.

24 En 2) hij brak vandaar op
en ging naar het gebied van Tyrus.
Hij ging een huis binnen
en wilde dat niemand het te weten kwam.
Maar hij kon niet onopgemerkt blijven.
25 Want een vrouw die een dochter had met een onreine geest,
hoorde terstond van hem.
Zij ging naar hem
en viel voor zijn voeten neer.
26 Deze vrouw was een Griekse,
een Syro-fenicische van afkomst 3).
Zij vroeg hem
dat hij de demon uit haar dochter zou uitdrijven.
27 Hij zei tegen haar:
Laat eerst de kinderen verzadigd worden.
Het is niet terecht
om het brood van de kinderen te nemen
en het de honden voor te werpen.
28 Zij echter antwoordde en zei tegen hem:
Heer,
de honden onder de tafel eten toch
de kruimels van de kinderen.
29 Daarop zei hij tot haar:
Ga naar huis!
Omdat u dit gezegd hebt
is de demon uit uw dochter gevaren.
30 En zij ging naar haar huis
en vond het kind in bed liggen.
De demon was uitgevaren.

31 En hij vertrok weer uit het gebied van Tyrus
en ging over Sidon naar de Zee van Galilea,
midden door het gebied van Dekapolis.
32 Daar brachten zij hem
iemand die doof was en moeilijk sprak
en zij smeekten hem
de man de hand op te leggen.
33 Zo nam hij hem apart
weg van de menigte,
stak zijn vingers in zijn oren,
spuwde
en raakte zijn tong aan.
34 Daarna zag hij omhoog naar de hemel,
zuchtte,
en zei tegen hem:
'Effatha',
dat is: Wordt geopend!
35 En terstond werden zijn oren geopend,
en de band van zijn tong werd los
en hij sprak goed.
36 En hij gebood hun
het niemand te zeggen,
maar hoe vaker hij het hun gebood
des te meer bazuinden zij het rond.
37 Want zij waren buiten zichzelf van verbazing
en zij zeiden:
Hij heeft alles wel gedaan,
hij doet zelfs doven horen
en stommen spreken!

1zie Jes. 29:13
2vertaling van Adriaan Soeting
3NBV heeft toegevoegd: ‘en geen Jodin’.