+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 13
13:1 Zo 1)trok Abram op,
hij, zijn vrouw met al wat hij bezat,
en Lot met hem naar de Negeb.
2 Abram nu was schatrijk 2)
aan vee, zilver en goud.
3 Hij trok, telkens opbrekend
verder van de Negeb tot aan Bethel,
tot de plaats, waar zijn tent in het begin gestaan had
tussen Bethel en Ai
4 en wel naar de plaats van het altaar,
dat hij daar in het begin had voltooid
en op die plek riep Abram
de naam Jhwh aan. 3)
5 Ook Lot, die met Abram ging
had veel schapen, runderen en tenten,
6 zodat 4) het land niet verdroeg
dat zij samen bleven,
want zij hadden veel bezit,
daarom konden zij niet samen blijven.
7 Er kwam namelijk 5) twist tussen de veeherders van Abram
en de veeherders van Lot
-de Kanaänieten en de Ferezieten
woonden toen in het land.
8 Daarop zei Abram tot Lot:
Laat er toch geen twist zijn tussen mij en jou,
tussen mijn herders en jouw herders,
wij zijn toch mannen broeders.
9
Ligt heel het land niet voor je?
Maak je toch van mij los!
Indien jij links gaat dan ga ik rechts,
en indien jij rechts gaat, dan ga ik links.
10 En Lot sloeg zijn ogen op,
en zag dat heel de omgeving van de Jordaan
in haar geheel waterrijk was;
-voordat Jhwh Sodom en Gomorra verwoest had
was zij tot Zoar toe als de tuin van Jhwh,
als het land Egypte.

11 Lot koos voor zich heel de Jordaanvallei.
Lot 6) brak op naar het Oosten.
Zo scheidde de man van zijn broeder 7).
12 Abram ging wonen in het land Kanaän
en Lot ging wonen in de steden van de vallei,
en hij sloeg zijn tent op bij Sodom.
13 Maar de mannen van Sodom waren slecht
en zondigden zwaar tegen Jhwh.
14 Jhwh zei tot Abram,
nadat Lot zich had losgemaakt van hem:
Sla toch je ogen op
en zie vanaf de plaats waar je bent
naar het Noorden en naar het Zuiden,
naar het Oosten en naar het Westen
15
want heel het land dat je ziet,
geef ik jou en jouw nazaad voor altijd.
16
En ik maak je nazaad als het stof der aarde,
zodat 8), als iemand het stof der aarde tellen kon
ook jouw nazaad geteld kon worden.
17
Sta op en ga door het land in zijn lengte en breedte
want aan jou geef ik het.
18 Dus Abram verplaatste zijn tent
en kwam wonen bij de terebinthen van Mamre,
dat bij Hebron ligt,
en hij bouwde daar een altaar voor Jhwh.

1Vertaling door Pieter Lugtigheid. Wat in het vorige hoofdstuk verhaald is, rechtvaardigt deze terugwijzende vertaling, zo ook de Willibrordvertaling 1996
2Buber vertaalt כָּבֵ֣ד מְאֹ֑ד met: `schwerreich´
3Deurloo: `uitroepen´, Labuschagne: de uitdrukking betekent doorgaans, behalve in enkele specifieke gevallen: `aanroepen´, THAT, II, k. 669.
4De weqatal וְלֹא־נָשָׂ֥א moet als gevolg vertaald worden. De complicatie die dat meebrengt, uitgedrukt in het tweevoudige `niet samen blijven/wonen´, zoals het volgende vers verhaalt, wordt vervolgd in hoofdstuk 18 en 19.
5Omdat in het nu volgende een verklaring wordt gegeven, waarom Abram en Lot niet samen konden blijven, moet het voegwoord ו hier iets meer betekenen dan de tijdelijke opeenvolging in de vertaling `en het geschiedde´ en vertaal ik met het verklarende `namelijk´.
6De naam Lot wordt hier tot tweemaal herhaald om deze beslissing te benadrukken, die in het derde deel van de zin wordt uitgelegd.
7Weliswaar kan deze uitdrukking ook vertaald worden als ´van elkaar scheiden´, maar dan verliest de lezer de verbinding met vs. 8 `mannen broeders´.
8Voor de vertaling van אֲשֶׁ֣ר met `zodat´, zie Gesenius/Kautsch §166b.