+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 38 Juda en Tamar
38:1 Het gebeurde in die tijd 1)
dat Juda afdaalde, weg van zijn broeders.
Hij boog af naar een man uit Adullam
diens naam was Chira.
2 Daar zag Juda de dochter van een Kanaänitisch man
zijn naam was Sua.
Hij nam haar en kwam tot haar.
3 Zij werd zwanger en baarde een zoon.
Hij gaf hem de naam Er.
4 Zij werd nog eens zwanger en baarde een zoon.
Zij gaf hem de naam Onan.
5 En weer, nog eens, baarde ze een zoon.
Zij gaf hem de naam Sela.
Hij was in Kezib toen ze hem baarde.
6 Juda nam een vrouw voor Er, zijn eersteling
haar naam was Tamar.
7 Maar Er, de eersteling van Juda, was slecht in de ogen van JHWH
JHWH doodde hem.
8 Toen zei Juda tegen Onan:
Kom tot de vrouw van je broeder
sluit met haar het zwagerhuwelijk
en doe nazaten opstaan voor je broeder.
9 Onan echter was bekend met het feit, dat het zaad/ de nakomeling
niet voor hemzelf zou zijn
dus gebeurde het
wanneer hij tot de vrouw van zijn broeder kwam
dat hij het [zaad] teloor liet gaan op de aarde
om aan zijn broeder geen zaad/nazaten te geven.
10 Slecht was het in de ogen van JHWH wat hij deed
en hem doodde hij ook.
11 Juda zei tegen Tamar zijn schoondochter:
Ga als weduwe in het huis van je vader wonen
totdat mijn zoon Sela groot is geworden.
Want hij zei [bij zichzelf]:
Anders gaat hij ook dood, net als zijn broeders!
Tamar ging weg en ze ging wonen in het huis van haar vader.
12 Vele dagen gingen voorbij.
De dochter van Sua, Juda's vrouw stierf.
Toen Juda zich mocht troosten
ging hij op naar de scheerders van zijn kleinvee
hij met zijn makker Chira, de Adullamiet, naar Timna.
13 Het werd aan Tamar meegedeeld:
Zie, je schoonvader gaat op naar Timna
voor het scheren van zijn kleinvee.
14 Ze ontdeed zich van haar weduwkleren
ze hulde zich in een sluier, wikkelde die om zich heen
en ging zitten bij de poortingang van Enaïm
dat aan de weg naar Timna ligt
want ze had gezien dat Sela groot geworden was
maar zij niet aan hem tot vrouw was gegeven.
15 Juda zag haar
hij hield haar voor een hoer, want ze had haar gezicht verhuld.
16 Hij boog af, de weg op naar haar toe en zei:
Kom op, laat me bij je komen!
want hij wist niet dat ze zijn schoondochter was.
Ze zei:
Wat wil je me geven, om bij mij te komen?
17 Hij zei:
Ik? Ik zal je een geitenbokje van het kleinvee laten sturen.
Zij zei:
Als je dan maar een borg geeft, tot het moment dat je het stuurt.
18 Hij zei:
Wat moet moet ik je voor borg geven?
Zij zei:
Je zegelring, je snoer en je staf die je in je hand hebt.
Hij gaf ze haar
hij kwam tot haar
en ze werd zwanger van hem.
19 Ze stond op
en ging heen.
Ze ontdeed zich van haar sluier af, die ze om had
en trok haar weduwkleren [weer] aan.
20 Juda stuurde een geitenbokje
door de hand van zijn Adullamitische makker
om de borg uit de hand van de vrouw terug te krijgen.
maar die vond haar niet.
21 Hij deed navraag bij de mannen van haar plaats en zei:
Waar is de madam, die van Enaïm, langs de weg?
Ze zeiden:
Er is hier helemaal geen madam geweest!
22 Hij keerde terug naar Juda en zei:
Ik heb haar niet gevonden.
De mannen van die plaats zeiden zelfs:
'Er is hier geen madam geweest.'
23 Juda zei:
Laat ze het maar voor zichzelf houden, anders worden wij nog tot spot.
Dat bokje heb ik wel degelijk gestuurd
maar jij, je hebt haar niet gevonden.
24 Het gebeurde zo'n drie maanden later
dat aan Juda werd meegedeeld:
Ze heeft gehoereerd, Tamar, je schoondochter
en ze is nog zwanger geraakt ook van hoererij.
Toen zei Juda:
Naar buiten met haar, ze moet verbrand worden!
25 Toen zij naar buiten gebracht werd
zond zij een boodschap aan haar schoonvader:
Van de man, aan wie deze dingen toebehoren, ben ik zwanger.
Ze liet zeggen:
Herken je het?
Van wie zijn deze zegelring, deze snoeren en deze staf?
26 Juda herkende ze en zei:
Zij is de rechtvaardige en niet ik.
Ik heb haar namelijk niet gegeven aan Sela, mijn zoon.
Maar gemeenschap met haar hebben, dat deed hij niet meer.

27 Het gebeurde op het moment dat zij moest baren
bleek er een tweeling te zijn in haar buik
28 en het gebeurde toen zij aan het baren was
dat er één de hand uitstak.
De vroedvrouw pakte zijn hand en bond er een purperrode draad om, ze zei:
Deze is er het eerst uit gekomen.
29 Maar met dat hij zijn hand terugtrok, kwam daar zijn broeder naar buiten.
Ze zei:
Met wat een doorbraak ben jij doorgebroken!
Hij gaf hem de naam Peres, `Doorbraak'.
30 Daarna kwam zijn broeder er uit
die om zijn hand de purperrode draad had.
Hij gaf hem de naam Zerach, `Morgenrood'.

1vertaling door Karel Deurloo