+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Jesaja
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 37 %
Jes. 7
7:10 JHWH sprak verder tot Achaz [via Jesaja]:
11
Vraag een teken voor je, van JHWH je god
diep in het dodenrijk
of hoog in de lucht. 1)
12 Maar Achaz zei:
Ik wil het niet vragen
ik wil JHWH niet op de proef stellen.
13 Hij zei:
Horen jullie toch, huis van David!
Is het voor jullie nog niet genoeg om mensen te vermoeien 2)
dat je ook nog mijn God wilt vermoeien?
14
Daarom:
Mijn Heer 3), hij zelf geeft jullie een teken.
Zie, de 4) jonge vrouw 5) wordt zwanger en zal een zoon baren.
Zij 6) zal hem de naam Immanoe El 7) - El is met Ons - geven.
15
Boter en honing zal hij eten 8)
voordat hij de kennis heeft
om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen.
16
Zeker, voordat de jongen de kennis heeft
om het kwade te verwerpen en het goede te kiezen
zal de akkergrond verlaten zijn
waar jij gruwt voor die twee koningen 9) ervan.
17
JHWH zal dagen laten komen
over jou, over je volk en over je vaderhuis
zoals ze niet gekomen zijn
vanaf de dag dat Efraim zich afscheidde 10) van Juda:
[en wel door] de koning van Assyrië! 11)

1d.w.z. waar en hoe je maar wilt.
2Zodat zij te vermoeid zijn om iets te doen, vgl. bijv. Jes. 16,12 .
3Onze vaste vertaling voor אֲדֹנָי.
4De of een. Omdat het staat in de context van het Huis van David, (een gegeven waarvan ook Mat. 1,20 gebruik maakt) gekozen voor de.
5עַלְמָה (9x) vgl. bijv. Spr. 30,19 ; Ex. 2,8 . Jonge vrouw vóór de geboorte van haar eerste kind. Ook παρθενος (LXX)‚ kan dat betekenen.
6Of jij (Septuagint) of men, vgl. Mat. 1,23 .
7`Met ons is [de Opper-] God´; een kwestieuze, ev. claimende naam, maar dubbelzinnig, vgl. Jes. 8,8 .10. (vgl. Jes. 5,16: El geclaimed door JHWH). Volgens Mat.1,23 mag maar één kind zo heten.
8D.w.z. overvloed (vgl. Ex. 3,6 ), die hier dubbelzinnig uitpakt, vgl Jes. 7,21-25 .
9Pekah en Rezin, vgl. Jes. 7,1 ; 2 Kon. 16,5.
10Zie 1 Kon 16.
11Zie Jes. 8,5-8 .