+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Jesaja
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 37 %
Jes. 56
56:1 Zo zegt JHWH: 1)
Behoed 2) het recht, en doe gerechtigheid
want nabij is de komst van mijn bevrijding
en de openbaring van mijn gerechtigheid.
2 Gelukzalig de mens die dat doet
en het mensenkind dat daaraan vasthoudt;
wie de sabbat behoedt voor ontheiliging
en zijn hand weerhoudt 3) van alle kwaad.

3 Laat de allochtoon 4) die zich bij JHWH aansluit
niet zeggen:
JHWH zal mij zeker afzonderen van zijn volk.
En laat de eunuch niet zeggen:
Ik ben maar een verdroogde boom. 5)
4 Want zo zegt JHWH
over de eunuchen die mijn sabbatten behoeden
en verkiezen wat mijn welgevallen heeft
en vasthouden aan mijn verbond: 6)
5 ik geef aan hen in mijn huis, binnen mijn muren
een gedenkteken en een naam 7)
beter dan zonen en dochters;
een eeuwige naam geef ik hun
die niet afgesneden wordt.
6 En de allochtonen die zich aansluiten bij JHWH
door hem liturgisch te dienen 8)
en de naam van JHWH liefhebben
door voor hem tot dienstknechten te zijn
– ieder die de sabbat behoedt voor ontheiliging
en vasthoudt aan mijn verbond –
7 hen breng ik naar mijn heilige berg
en ik maak hen verheugd in mijn gebedshuis;
hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welkom zijn op mijn altaar
want mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volkeren 9)
8 uitspraak van de Heer JHWH
die de verstrooiden van Israël verzamelt:
ik zal er nog bij verzamelen, bij wie ik ervan verzameld heb.

1vertaling van Joep Dubbink
2Motiefwoord sjamar in deze perikoop is niet idiolect vertaalbaar: levert sterk verwrongen Nederlands op.
3Ook hier sjamar
4Allochtoon: letterlijk: zoon van (de) vreemdeling, dus van vreemde afkomst. Alleen hier met lidwoord, vgl. Jes. 60,10, 61,5, 62,8 enz.
5Vgl. voor de combinatie vreemdeling / eunuch vooral Deut. 23,1vv (Hebr. 23,2vv). Vreemdeling / allochtoon en eunuch hebben beide een probleem met het invoegen in de geschiedenis van het volk: de vreemdeling naar het verleden, de eunuch naar de toekomst toe.
6Onze passage vertoont veel woordovereenkomst met Ex. 31,13-17: het bewaren van de sabbat, de typische uitdrukking ‘mijn sabbatten’, de verbinding met de term ‘verbond’ en de nadruk op het eeuwigdurende karakter ervan.
7Vgl. 2 Sam. 18,18, het gedenkteken dat de kinderloze Absalom voor zichzelf opricht; in 1 Sam. 15,12 en Ez. 21,19 (Hebr. 21,24) is Jad ‘wegwijzer.’ Denk uiteraard aan het naar onze tekst genoemde gedachtenismonument in Jeruzalem voor de slachtoffers van de shoah.
8s-r-t: het bedienen van iemand, persoon of godheid, en dan ook in Deut. (10,8 et passim) en Ez. meestal de taak van de Levieten: het dienen in de liturgie.
9Vgl. het citaat door Jezus in Mar. 11,17 en par.