Schrift in Uitvoering
+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Job
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 2 %
Job 19
19:23 Och 1) dat toch mijn woorden werden opgeschreven 2)
och dat [ze] in een geschrift werden vastgelegd
24 met een ijzeren stift, in lood 3),
voor altijd in een rotswand werden gegrift
25 dat 4) ik, bij leven 5), mocht ontwaren wie mij recht verschaft 6)
dat tenslotte hij zou opstaan op/tegen het stof 7)
26 dat nadat men mijn huid rondom had aangetast
men dit (mijn lot) zou afronden 8)
en dat ik, ikzelf, zonder 9) mijn vlees God zou aanschouwen
27 [God] die ik, ikzelf zou aanschouwen, ik
en dat mijn eigen ogen, niet die van een vreemde, [hem] zouden zien!
In mijn binnenste smachten mijn nieren van verlangen [ernaar]! 10)

1Literatuur/afkortingen Bloch, Ernst, Atheismus im Christentum. Zur Religion des Exodus und des Reichs (Frankfurt am Main, 1986) Clines, David J.A., Job 1 - 20 (Word Biblical Commentary; Dallas, 1989) Duin, C. van, "Zal het stof u loven?" Weerlegging van de individualistische uitleg van woorden voor dood en onderwereld in de psalmen (diss. UvA, 1989) GesK = Gesenius' Hebrew Grammar [etc. etc.] (Oxford, 1946) Pope, Marvin H., Job. A New Translation with Introduction and Commentary (The Anchor Bible; Garden City, 71980) Ridderbos, N.H., "capáar als Staub des Totenortes" (OudTestamentische Studiën 5 [1948]) 174-178 Selms, A. van, Job. Een praktische bijbelverklaring (Tekst en toelichting; Kampen, 1984) Wolfers, David, Deep Things out of Darkness.The Book of Job/Essays and a New English Translation (Grand Rapids, 1995)
2Vertaling van Kees van Duin
3Pope kiest voor de opvatting van Luther ('auf Blei') onder verwijzing naar de tabulae plumbae al in de eeuwen v. Chr. in gebruik bij Grieken en Romeinen, maar hij maakt ook melding van het geval waarin letters in een rotswand ingegrift met lood werden gevuld. "... zoals koning Darius dat te Behistun liet doen" (Van Selms).
4Dat de formule uit vers 23 (hier weergegeven met Och dat) doorwerkt tot en met vers 27 wordt ook door Wolfers betoogd. Aan zijn belangrijkste argument daarvoor, namelijk dat de verzen 25 (a en b) en 26 ( a en b) ( vers 27a en b is uitbreiding van vers 26) telkens met een waw beginnen - zie hiervoor ook GesK par 157 - kan worden toegevoegd dat deze, of een vergelijkbare stijlfiguur meer voorkomt in het boek Job. Zo werkt het madduac (waarom?) van Job 21:7 nog ver in de erop volgende passage door. Die passage zou onbegrijpelijk worden van tegenstrijdigheid, zou men hiermee niet rekenen. In Job 3 moet in vers 23 het vraagwoord 'waartoe' (v. 20) herhaald of nog van kracht gedacht worden.
5Het adjectief 'levend' hoort niet bij 'wie mij recht verschaft' maar bij 'ik'. Wolfers geeft hiervoor overtuigende argumenten.
6Het Hebreeuwse begrip hier weergegeven met 'wie mij recht verschaft' wordt traditioneel vertaald met 'losser'. Bijvoorbeeld in het boek Ruth. Verscheidene Engelse vertalingen hebben hier 'vindicator' (REB, NEB, Tanakh). Bloch gebruikt de term 'Rächer'.
7Vertaaltechnisch is hier geen probleem; wel exegetisch. Over de betekenis hier van het begrip 'stof' lopen de meningen sterk uiteen. De keuze van de betekenis van het woord 'stof' is bepalend voor vertaling en uitleg van het voorzetsel dat aan 'stof' voorafgaat: op of tegen. Wolfers geeft hier voor de betekenis van 'stof' de voorkeur aan 'mensheid'. Anderen vertalen met 'aarde'. Ridderbos begint zijn opstel uit 1948 met de bespreking van Job 19:25 en concludeert dat het hier om een aanduiding van Sjeol gaat. Zijn conclusie moge juist zijn, zijn argumentatie behoeft verbetering en aanvulling. Niet alleen namelijk is de keuze van de betekenis van het woord 'stof' bepalend voor de betekenis van het voorzetsel dat eraan voorafgaat, maar ook geldt dat de uitleg van de wending 'opstaan op/tegen' bepalend is voor de exegese van het woord 'stof'. In het kort daarover dit: Gaat men , bijvoorbeeld in de psalmen, de gevallen na waarin de combinatie qum cal voorkomt, dan dringt zich de conclusie op dat deze wending in de regel te zwak vertaald wordt; en dat de juiste weergave is: naar het leven staan. Naar een paar voorbeelden zij verwezen: Dt 19:11 en Ps 3:2; 18:40 [=2 Sam 22:40]; 124:2,3. Er zijn meer gevallen. Wat levert dit op voor Job 19:25 ? Wat moeten we ons voorstellen bij een losser/wreker/kampioen (Van Selms) die, Job ten goede, het 'stof' naar het leven zou staan? Als Ridderbos gelijk heeft met zijn opvatting dat 'stof' hier zoveel is als een synoniem van sje-ól; en je verstaat - met de in mijn diss verdedigde uitleg - onder sje-ól niet de verblijfplaats van de gestorvenen ('Totenort', zegt Ridderbos) maar beeldspraak voor de (dreigende) ondergang van Israël als volk van JHWH; en je bedenkt bovendien - zie ook noot 7 - dat Job de personificatie is van Israël, bondgenoot (knecht!, Job 1:8 ; 2:3; 42:7, 8) van JHWH, dan krijgt niet alleen Ridderbos op een nieuwe manier gelijk, maar wordt ook duidelijk dat de verwachting/hoop van Job gericht is op de God van Israël die zijn volk niet aan de vernietiging (sje-ól, stof) zal prijs geven en zijn avontuur met zijn bondgenoot (knecht!) niet zal laten doodbloeden. (Maar het gebruik dat het boek Job van het woord 'stof' maakt wijst niet ondubbelzinnig in de richting van deze uitleg. Bovendien wordt, in de psalmen vooral, JHWH menigmaal opgewekt 'op te staan', maar nergens komt in die teksten de combinatie qum cal voor.)
8De werkwoordsvorm niqqepu heeft een dubbelfunctie; heeft eerst 'mijn huid' vervolgens 'dit' tot object. Met deze laatste term duidt Job zijn toestand, lot, rampspoed aan. Ook elders: Job 12:7 en 17:8 (Wolfers). In een Nederlandse vertaling is het moeilijk de nuances van de Hebreeuwse woordstam n.q.p. in de dubbele toepassing hier tot hun recht te laten komen. De vertaling 'afronden' - hier met de betekenis 'beëindigen' - is een poging in die richting. Overigens moet, met Wolfers, betwijfeld worden of er, zoals de woordenboeken willen, twee stammen n.q.p. zijn.
9Anders dan Wolfers, die tegen de heersende exegetische trend in de Diesseitigkeit van de tekstzin onderstreept, acht ik het mogelijk de uitspraken van vers 26 over 'huid' en 'vlees', die door Wolfers 'positief' worden opgevat (huid hersteld; vlees niet weg) met behoud van de Diesseitigkeit van de tekstzin een negatieve lading te laten hebben (huid rondom belaagd, geteisterd, aangetast; vlees weg). Hiervoor verwijs ik naar Job 2:6 waar door JHWH duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen 'ziel', 'leven' enerzijds en 'huid', 'vlees' anderzijds. Ook valt nog te verwijzen naar Job 7:5 . Dus ook al moet in 19:26 zo vertaald worden dat Job er uiterst ellendig aan toe is (de huid verloren; het vlees verdwenen), dan nog kan niet op grond daarvan geconcludeerd worden dat Job hier zijn dood ter sprake brengt. Hoe beroerd hij er ook aan toe is, hij is nog niet dood. Zijn woorden kunnen dus niet gebruikt worden voor speculatie over een leven na de dood of over een herrijzenis. Begrijpelijker wordt de tekst wanneer men zich realiseert dat Job de personificatie is van Israël, hier in uiterst bedreigde toestand; en dat de fysieke terminologie als metafoor moet worden begrepen. De wending 'zonder mijn vlees' zou ook weergegevn kunnen worden met 'ofschoon ontdaan van vlees', of met 'ofschoon tot op het bot vermagerd'. [Als satan ook over het leven van Job zou mogen beschikken, zou de dood van Job satans eventuele 'bewijsmateriaal' vernietigen.]
10Terecht zegt Wolfers (p. 491) dat deze derde regel - ook qua vorm afsluiting - de opvatting bevestigt dat het mi-jitteen van vers 23 doorwerkt tot in vers 27. Clines, p. 462, verwijst voor de betekenis 'versmachten van verlangen' naar Ps 84:3 en 119:81.