+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Jesaja
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 37 %
Jes. 50
50:4 Mijn Heer, JHWH 1), hij heeft mij gegeven 2)
een tong als van leerlingen
om wie mat 3) is te kunnen ondersteunen 4)
met een woord. Hij wekt op,
morgen aan morgen wekt hij mij het oor.
om te horen net als leerlingen 5)
5 Mijn Heer, JHWH, hij heeft mij het oor geopend 6)
daarom is het, dat ik mij niet heb verzet,
achteruit ben ik niet geweken.
6 Mijn rug heb ik blootgesteld aan wie mij slaan,
mijn wangen aan wie (mijn baard) uittrokken,
mijn gelaat heb ik niet verborgen
voor scheldpartijen en speeksel.

7 Want mijn Heer, JHWH, hij helpt mij,
daarom voelde ik mij niet vernederd,
daarom maakte ik mijn gezicht als kiezelsteen,
daarom weet ik: ik word niet te schande. 7)

1Ik lees אֲדֹנָ֣י יְהֹוִ֗ה als een nominaal zinnetje, dat bedoelt te benadrukken, wie het is die diegene helpt, die hier als de ideale knecht wordt omschreven. Wie hier omschreven wordt, vormt een contrast met de aangesprokenen in vs. 1-3.
2vertaling van Pieter Lugtigheid
3‘Mat’ heeft een iets ruimere betekenis dan ‘moe’, als hier toch gedacht moet worden aan Jes. 40:27, waar Jakob/Israël uitspreekt dat Jhwh hem in de steek gelaten heeft.
4De betekenis van ע֥וּת vormt een probleem, dat niet opgelost is. De meeste commentatoren lezen שׁ ע֥וּ, ondersteunen.
5Dit vers sluit logisch aan Jes. 49:1: Van de schoot af heeft Jhwh mij geroepen.
6Het is de gehoorzame knecht die tegenstand ontmoet, beschreven in vs.5 en 6. Een concreet wat-wanneer-hoe, dat de lezer zou willen weten, ontbreekt in dit gedicht. Wel herinneren vs. 5-6 aan de klacht over de vergeefsheid van zijn werk in Jes. 49:4 . Hier wordt de voorbeeldige knecht geschetst.
7Schaamte (het subjectieve aspect) en schande (het objectieve aspect, het maatschappelijk gevolg) worden uitgedrukt door resp. בּוֹשׁ en כָּלַם . כָּלַם Ni betekent vernederen (spuwen!). De tegenstand raakt de Knecht van JHWH persoonlijk, vgl. dit lichamelijke ‘aftuigen’ van wangen, gelaat en rug. De verzen 5-6 tonen de bereidheid van de Knecht om dit lijden omwille van Gods toekomst met zijn volk te ondergaan. JHWH is zijn sterkte, Jes. 49:5 .