1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21 22 21 %
|
21:1 |
En het geschiedde na deze gebeurtenissen: 1)
Nabot, de Jizreëliet had een wijngaard in Jizreël 2)
naast het tempelpaleis van Achab, koning van Samaria.
|
2 |
En Achab sprak tot Nabot:
Geef mij jouw wijngaard
dan wordt die mijn moestuin: 3)
hij ligt immers vlakbij mijn huis.
In plaats daarvan geef ik jou een goede wijngaard
nog beter dan deze;
of als het goed is in jouw ogen
geef ik je zijn koopprijs in geld.
|
3 |
Nabot zei tot Achab:
Dat zij verre van mij vanwege J HWH 4)
om het erfdeel van mijn vaderen aan u te geven. 5)
|
4 |
Achab kwam thuis, mismoedig en verbolgen
om het woord dat Nabot de Jizreëliet tot hem had gesproken
toen hij zei:
Ik geef u het erfdeel van mijn vaderen niet!
Hij legde zich neer op zijn bed,
keerde zijn aangezicht af
en wilde niet eten.
|
5 |
En Izebel zijn vrouw kwam tot hem en sprak tot hem:
Wat is dit
dat jouw geest zo mismoedig is
en je helemaal niets eet?
|
6 |
Hij sprak tot haar:
Spreek ik tot Nabot de Jizreëliet, ik zei:
'Geef mij jouw wijngaard voor geld,
of als je dat liever hebt:
geef ik jou een wijngaard in plaats van de jouwe.'
Maar hij zei:
'Ik geef jou mijn wijngaard niet!'
|
7 |
Izebel, zijn vrouw, zei tot hem:
Jij!
Nu moet jij koninklijk optreden ten overstaan van Israël!
Sta op
eet
Laat je hart vol goede moed zijn
Ikzelf zal jou de wijngaard van Nabot, de Jizreëliet geven!
|
8 |
Zij schreef brieven met de naam van Achab er onder
en zegelde die met zijn zegel
en zond de brieven naar de oudsten
en de edelen in de stad:
de mede-ingezetenen van Nabot.
|
9 |
In de brieven schreef zij:
Roept een vasten uit
en laat Nabot gezeten zijn aan het hoofd van het volk!
|
10 |
En laat tegenover hem twee mannen zitten, 6)
zonen van Belial: nietsnutten. 7)
Die moeten tegen hem getuigen:
'Jij hebt [vaarwel] gezegd God en de koning!' 8)
Breng hem [dan] naar buiten
Dood hem door steniging. 9)
|
11 |
En de mannen van zijn stad
de oudsten en de edelen
de mede-ingezetenen in zijn stad
deden zoals Izebel hen had doen weten
zoals was geschreven in de brieven
die zij aan hen gezonden had.
|
12 |
En zij riepen een vasten uit
en lieten Nabot zitten aan het hoofd van het volk,
|
13 |
en de twee mannen, zonen van Belial, nietsnutten, kwamen
en gingen tegenover hem zitten.
De mannen van Belial, nietsnutten, getuigden tegen Nabot
ten overstaan van het volk:
Nabot heeft God en de koning [vaarwel] gezegd!
Men bracht hem buiten de stad
en zij doodden hem door steniging
|
14 |
En zij zonden tot Izebel [het bericht]:
Nabot is gestenigd
en is dood!
|
15 |
En het geschiedde toen Izebel hoorde dat Nabot was gestenigd
en dat hij dood was
dat Izebel tot Achab zei:
Sta op!
Eigen je de wijngaard van Nabot, de Jizreëliet toe
die hij jou weigerde te geven voor geld
want Nabot leeft niet meer
hij is dood.
|
16 |
En het geschiedde toen Achab hoorde dat Nabot dood was
dat Achab opstond om af te dalen naar de wijngaard van Nabot de Jizreëliet
om die zich toe te eigenen.
|
17 |
En het woord van JHWH kwam tot Elia de Tisbiet:
|
18 |
Sta op, daal af
Achab, Israëls koning tegemoet
die in Samaria is.
Zie, hij is in de wijngaard van Nabot
waarheen hij is afgedaald om die zich toe te eigenen.
|
19 |
Spreek tot hem:
'Zo zegt JHWH:
Jij hebt gemoord
en jij hebt je ook nog iets toegeëigend?!'
En spreek tot hem:
'Zo zegt JHWH:
Op de plaats waar de honden het bloed van Nabot hebben opgelikt
daar zullen de honden jouw bloed likken, ook het jouwe!'
|
20 |
En Achab zei tot Elia:
Heb je mij gevonden, mijn vijand?
Hij zei:
Ik heb je gevonden
omdat jij jezelf verkocht hebt
door te doen wat kwaad is in de ogen van JHWH.
|
21 |
Zie, ik laat kwaad over jou komen
ik zal wegvagen wat na jou [komt]
wegmaaien van Achab wat tegen de wand pist
[alles] wat vast en los zit in Israël.
|
22 |
Ik zorg ervoor dat jouw huis wordt als het huis van Jerobeam zoon van Nevat
en als het huis van Baësa, zoon van Achija 10)
om de krenking waarmee jij [mij] hebt gekrenkt
en jij Israël hebt laten zondigen.
|
23 |
En ook over Izebel spreekt JHWH:
De honden zullen Izebel eten
op het stuk grond van Jizreël. 11)
|
24 |
Wie van Achab sterft in de stad
de honden zullen hem eten,
en wie sterft in het veld
de vogels van de hemel zullen hem eten.
|
25 |
Maar er is nooit iemand als Achab geweest
die zich zo heeft verkocht
door te doen wat kwaad is in de ogen van JHWH
waartoe Izebel, zijn vrouw, hem aanzette.
|
26 |
Zeer gruwelijk heeft hij gehandeld
nietsigheden achterna lopend
dit alles zoals de Amorieten hebben gedaan
die JHWH heeft onteigend
voor de kinderen van Israel.
|
27 |
En zodra Achab deze woorden hoorde
scheurde hij zijn kleren
trok een zak over zijn naakte lichaam 12)
en vastte.
Hij sliep ook in die zak
en bewoog zich traag. 13)
|
28 |
En het woord van JHWH kwam tot Elia, de Tisbiet:
|
29 |
Heb je gezien dat Achab zich heeft neergebogen voor mijn aangezicht?
Omdat hij zich heeft neergebogen voor mijn aangezicht
zal ik het kwaad niet doen komen in zijn dagen;
maar in de dagen van zijn zonen
zal ik het kwaad doen komen over zijn huis. |