+
+ Oude Testament
+ Deuterocanonieke boeken
+ Nieuwe Testament |
|
5:1 |
De 1) oudsten 2) onder jullie bemoedig ik 3) 4)
als medeoudste en getuige van het lijden van Christus
ook deelgenoot in de heerlijkheid die geopenbaard zal worden:
|
2 |
weidt Gods kudde waarvan jullie 5) de opzieners zijn,
niet gedwongen 6) maar op Gods manier 7)
niet uit winstoogmerk 8), maar vrijwillig 9)
|
3 |
Niet de baas spelen 10) over wie jullie zijn toevertrouwd 11),
maar wees een voorbeeld 12) voor de kudde .
|
4 |
Wanneer de opperherder 13) verschijnt,
zullen jullie de onverwelkbare 14)krans van heerlijkheid krijgen 15)
|
5 |
Zo ook, jongeren 16) schikt 17) je naar de ouderen.
Allen moeten zich in de omgang met elkaar laten leiden in nederigheid 18),
want God weerstaat de hoogmoedigen 19),
maar de nederigen 20) zal hij genade schenken 21).
|
6 |
Verneder je dan onder Gods sterke hand,
opdat hij jullie op zijn tijd 22) zal verheffen
|
7 |
werpt 23) al je zorgen op hem,
want hij bekommert 24) zich om jullie 25)
|
8 |
Weest nuchter 26) en waakzaam,
jullie tegenstander 27)
de duivel waart rond als een brullende leeuw 28),
zoekend wie hij zal verslinden 29)
|
9 |
Weerstaat hem in vast 30) vertrouwen,
in de wetenschap dat dit lijden in de wereld
aan jullie broeders 31) wordt voltrokken 32)
|
10 |
Maar de God van alle genade,
die jullie heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus,
zal jullie na een korte [tijd} van lijden toerusten 33), standvastig maken 34)
en sterken 35)
en grondvesten 36)
|
11 |
Hem is de kracht, in eeuwigheid. Amen. |
1 | vertaling van Frans Wiersma |
2 |
Ex. 12:12 etc. en 1QWS6:8 |
3 | παρακαλέω = erbij roepen, troosten (Parakleet) bemoedigen en te hulp roepen, vermanen |
4 | zie voor inleiding 1Pt1 ACEPT5, 156vv |
5 | lett: bij jullie, d.w.z. de kudden staat niet onder jullie |
6 | ἀναγκαστῶς, hapax |
7 | ἑκουσίως vrijwillig, opzettelijk, uit vrije beweging, alleen hier en in
Heb. 10:26 |
8 | αἰσχροκερδῶς winstbejag, hapax |
9 | προθύμως vrijwillig, hapax |
10 | κατακυριεύω (over)heersen(over), overmeesteren,
Mat. 20:25,
Mar. 10:42,
Hand. 19:16, hl |
11 | κλῆρος lot, aandeel of erfdeel; alleen hier: aan iemand toevertrouwd |
12 | τύπος type, model, voorbeeld |
13 | cf.
1Pet. 2:25 Jezus Christus |
14 | ἀμαράντινος, hapax |
15 | κομίζω (weg)dragen, (terug)brengen |
16 | cf.
Hand. 5:9, aparte groep? |
17 | ὑποτάσσω zich onderwerpen, schikken |
18 | ταπεινοφροσύνη nederigheid, bescheidenheid, ootmoed
Hand. 20:19,
Ef. 4:2,
Fil. 2 :3,
Kol. 2:18,23, 3:12, hl |
19 | ὑπερήφανος hoogmoedig, trots, arrogant
Luc. 1:51 (Magnificat),
Rom. 1:30,
2Tim. 3:2,
Jak. 4:6, hl |
20 | ταπεινός nederig, vertrapt
Luc. 1:52 o.a. |
21 |
Spr. 3:34 |
22 | ἐν καιρῷ |
23 | ἐπιῤῥίπτω werpen:
Luc. 19:35, hl |
24 | μέλω ter harte gaan, bekommeren om alleen met onpersoonlijk het of iets |
25 |
Ps. 55:23 |
26 | νήφω nuchter, wakker, o.a.
1Pet. 1:13,
1Pet. 4:7, hl |
27 | ἀντίδικος tegenpartij in het gerecht,
Mat. 5:25,
Luc. 12:58, 18:3; tegenstander hl |
28 |
Ps. 22:14 |
29 | καταπίνω opslokken, verzwelgen |
30 | στερεός vast, hecht |
31 | Cf.
1Pet. 2:17 medechristenen in de gemeenten van Klein-Azië |
32 | ἐπιτελέω volbrengen, voleindigen, hl. voltrekken |
33 | καταρτίζω helpen, terecht helpen, voltooien toerusten, sterken |
34 | στηρίζω sterken, standvastig maken |
35 | σθενόω versterken, sterk maken in de strijd, hapax |
36 | θεμελιόω gronden, grondvesten, standvastig maken: grond onder de voeten geven, een fundament om op te staan,
Ef. 3:17,
Kol. 1:23, hl |
|