|
5:1 |
Want 1) elke hogepriester,
genomen uit de mensen,
wordt aangesteld ten bate van de mensen,
in de zaken verbonden aan God,
opdat hij gaven en offers brengt voor de zonden,
|
2 |
hij kan omzichtig omgaan met onwetenden en dwalenden,
omdat ook hij met zwakheid is omvangen,
|
3 |
daarom moet hij,
zoals voor het volk, ook zo voor zichzelf, 2)
offers brengen voor de zonden.
|
4 |
En niet voor zichzelf neemt iemand deze eer,
maar men wordt geroepen door God,
zoals ook Aäron.
|
5 |
Zo heeft ook Christus zichzelf niet de eer toegekend
hogepriester te worden,
maar hij die tot hem gesproken heeft:
Mijn zoon ben je, ik heb je heden verwekt 3);
|
6 |
zoals hij ook op een andere plaats zegt:
jij bent priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek 4);
|
7 |
hij heeft in de dagen van zijn vlees
gebeden en smekingen
-onder krachtig geschreeuw en in tranen-
geofferd aan hem die bij machte was
hem te redden uit de dood
en hij is verhoord vanwege zijn vreze 5),
|
8 |
hoewel hij de zoon was,
heeft hij gehoorzaamheid geleerd
uit hetgeen hij geleden heeft,
|
9 |
en toen hij het einde bereikt had,
is hij
voor allen die hem gehoorzamen
een bron van eeuwig heil geworden,
|
10 |
door God aangesproken
als hogepriester
naar de ordening van Melchisedek. |