+
+ Oude Testament
+ Deuterocanonieke boeken
+ Nieuwe Testament |
|
2:1 |
Ik ben een narcis van de Saron, een lelie der dalen.
[hij:]
|
2 |
Als een lelie onder de dorens,
zo is mijn vriendin onder de dochters.
[zij:]
|
3 |
Als een appelboom onder de bomen van het woud,
zo is mijn liefste onder de zonen;
in zijn schaduw verlang ik te zitten,
zijn vrucht is zoet voor mijn gehemelte.
|
4 |
Hij bracht mij binnen in het wijnhuis,
zijn vaandel boven mij is liefde.
|
5 |
Verkwik mij met rozijnenkoeken, verfris mij met appels,
want ziek van liefde ben ik.
|
6 |
Zijn linkerarm ligt onder mijn hoofd,
zijn rechterarm omvat mij.
|
7 |
Ik bezweer je, dochters van Jeruzalem,
bij de gazellen of de reeën 1) van het veld:
maak de liefde niet wakker, wek haar niet voordat het haar behaagt! 2)
|
8 |
Hoor: mijn liefste! Daar komt hij!
Hij huppelt over de bergen, hij springt over de heuvels.
|
9 |
Mijn liefste lijkt wel een gazelle, of een jonge ree;
daar staat hij buiten voor onze muur,
hij kijkt door de vensters, hij tuurt door de spijlen.
|
10 |
Dan spreekt mijn liefste, hij zegt tot mij:
Sta op, mijn vriendin, mijn schone, en ga naar buiten,
|
11 |
want zie, de winter is voorbij,
de regen is weggetrokken, heengegaan.
|
12 |
Op het land verschijnen de bloesems,
de tijd van het snoeien breekt aan,
op ons land klinkt het geluid van de tortel.
|
13 |
De vijgenboom kleurt zijn jonge vruchten,
de wijnstokken in bloesemknop geven hun geur;
sta op, ga, 4) mijn vriendin, mijn schone, en ga naar buiten.
|
14 |
Duif van mij in de rotskloven,
verscholen in de bergwand,
laat mij je gestalte zien,
laat mij je stem horen,
want je stem is aangenaam
en je gestalte lieflijk.
|
15 |
Vang de vossen, de kleine vossen:
ze vernielen de wijngaarden, onze wijngaarden in bloesemknop.
|
16 |
Mijn liefste is van mij, en ik ben van hem,
die weidt tussen de leliën.
|
17 |
Totdat de dag verwaait en de schaduwen wijken,
ga rond, mijn liefste, zo
als een gazelle of een jonge ree op de bergen van Bèter. 5) |
1 | `de gazellen of de reeën´: Vgl. 2:9, 17; 3:5. In 2:7 en 3:5 heeft het Hebreeuws de vrouwelijke vorm van het zelfstandig naamwoord gebruikt (`gazellenwijfjes´), in 2:9 en 2:17, waar de minnaar met deze dieren wordt vergeleken, de mannelijke |
2 | Met dank aan SHA en NBG. De gehele vertaling van Hooglied (4e druk) is verschenen onder ISBN 978-90-6126-074-5 |
3 | Om de verschillende stemmen te onderscheiden is er voor gekozen die aan te geven met behulp van tussenkopjes, waarbij drie `personages´ worden onderscheiden: het meisje (zij), de jongen (hij) en een derde partij, die als koor wordt aangeduid. |
4 | `ga´: De vertaling volgt de lezing van de standaardtekst; de masoreten stellen voor een z.g. dativus ethicus te lezen, die door middel van een uitroepteken kan worden vertaald of onvertaald kan blijven |
5 | Met dank aan SHA en NBG. De gehele vertaling van Hooglied (4e druk) is verschenen onder ISBN 978-90-6126-074-5 |
|