+
+ Oude Testament
+ Deuterocanonieke boeken
+ Nieuwe Testament |
|
4:12 |
Een afgesloten tuin ben jij, mijn zuster, bruid,
een afgesloten tuin, 1) een verzegelde bron.
|
13 |
Wat aan jou ontspruit,
is een gaarde van granaatappels en heerlijke vruchten ervan eten,
van hennastruiken en nardusplanten,
|
14 |
van nardus en saffraan, kalmoes en kaneel, en allerlei wierookbomen,
van mirre en aloëhout, en de allerbeste balsems.
|
15 |
Een bron voor tuinen ben jij,
een put met levend water,
stromen van de Libanon.
[zij]:
|
16 |
Word wakker, noordenwind, en kom, zuidenwind,
doe mijn tuin geuren,
dan zullen zijn balsems stromen;
mijn liefste zal komen naar zijn tuin,
hij zal de heerlijke vruchten ervan eten. |
1 | `tuin´: De vertaling volgt de in vele bijbelhandschriften te vinden lezing gan, `tuin´; het woord dat in de standaardtekst staat, gal (`golf ´), geeft hier geen goede zin. |
|