+
+ Oude Testament
+ Deuterocanonieke boeken
+ Nieuwe Testament |
|
56:1 |
Zo zegt JHWH: 1)
Behoed 2) het recht, en doe gerechtigheid
want nabij is de komst van mijn bevrijding
en de openbaring van mijn gerechtigheid.
|
2 |
Gelukzalig de mens die dat doet
en het mensenkind dat daaraan vasthoudt;
wie de sabbat behoedt voor ontheiliging
en zijn hand weerhoudt 3) van alle kwaad.
|
3 |
Laat de allochtoon 4) die zich bij JHWH aansluit
niet zeggen:
JHWH zal mij zeker afzonderen van zijn volk.
En laat de eunuch niet zeggen:
Ik ben maar een verdroogde boom. 5)
|
4 |
Want zo zegt JHWH
over de eunuchen die mijn sabbatten behoeden
en verkiezen wat mijn welgevallen heeft
en vasthouden aan mijn verbond: 6)
|
5 |
ik geef aan hen in mijn huis, binnen mijn muren
een gedenkteken en een naam 7)
beter dan zonen en dochters;
een eeuwige naam geef ik hun
die niet afgesneden wordt.
|
6 |
En de allochtonen die zich aansluiten bij JHWH
door hem liturgisch te dienen 8)
en de naam van JHWH liefhebben
door voor hem tot dienstknechten te zijn
– ieder die de sabbat behoedt voor ontheiliging
en vasthoudt aan mijn verbond –
|
7 |
hen breng ik naar mijn heilige berg
en ik maak hen verheugd in mijn gebedshuis;
hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welkom zijn op mijn altaar
want mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volkeren 9) –
|
8 |
uitspraak van de Heer JHWH
die de verstrooiden van Israël verzamelt:
ik zal er nog bij verzamelen, bij wie ik ervan verzameld heb. |
1 | vertaling van Joep Dubbink |
2 | Motiefwoord sjamar in deze perikoop is niet idiolect vertaalbaar: levert sterk verwrongen Nederlands op. |
3 | Ook hier sjamar |
4 | Allochtoon: letterlijk: zoon van (de) vreemdeling, dus van vreemde afkomst. Alleen hier met lidwoord, vgl.
Jes. 60,10, 61,5, 62,8 enz. |
5 | Vgl. voor de combinatie vreemdeling / eunuch vooral Deut. 23,1vv (Hebr. 23,2vv). Vreemdeling / allochtoon en eunuch hebben beide een probleem met het invoegen in de geschiedenis van het volk: de vreemdeling naar het verleden, de eunuch naar de toekomst toe. |
6 | Onze passage vertoont veel woordovereenkomst met
Ex. 31,13-17: het bewaren van de sabbat, de typische uitdrukking ‘mijn sabbatten’, de verbinding met de term ‘verbond’ en de nadruk op het eeuwigdurende karakter ervan. |
7 | Vgl. 2 Sam. 18,18, het gedenkteken dat de kinderloze Absalom voor zichzelf opricht; in 1 Sam. 15,12 en
Ez. 21,19 (Hebr. 21,24) is Jad ‘wegwijzer.’ Denk uiteraard aan het naar onze tekst genoemde gedachtenismonument in Jeruzalem voor de slachtoffers van de shoah. |
8 | s-r-t: het bedienen van iemand, persoon of godheid, en dan ook in Deut. (10,8 et passim) en Ez. meestal de taak van de Levieten: het dienen in de liturgie. |
9 | Vgl. het citaat door Jezus in
Mar. 11,17 en par. |
|