1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38 39 40 41 42 2 %
|
30:15 |
Afgrijzen is over mij uitgestort 1)
mijn waardigheid is als de wind verjaagd
als een wolk is mijn vrijheid verdwenen.
|
16 |
En nu, mijn ziel stort in mij in elkaar
mij grijpen dagen van ellende
|
17 |
de nacht boort mijn gebeente uit mij weg
mijn knagende pijnen willen niet gaan liggen.
|
18 |
Door die overmacht wordt mijn uiterlijk onkenbaar
als een hemd hangt het om mij heen.
|
19 |
Hij heeft mij in de modder geworpen
ik ben te vergelijken met stof en as.
|
20 |
Ik jammer tot u, maar gij antwoordt niet:
Hier sta ik, opdat ge mij opmerkt!
|
21 |
Gij verandert in een wreedaard voor mij
met uw eigenste hand 2)gaat gij mij te lijf.
|
22 |
Ge heft me op de wind en maakt mij daarop ruiter
maar succes daarbij smelt voor mij weg
|
23 |
want ik weet: ge jaagt mij de dood in
naar het ontmoetingshuis van al wat leeft.
|
24 |
Zal men soms de hand niet uitsteken naar een wrak
als hij in zijn ondergang geen bevrijding ziet?
|
25 |
Weende ik niet om wie een harde dag moest verduren
terwijl mijn ziel om die behoeftige bekommerd was?
|
26 |
Ja, ik hoopte op het goede
maar het kwade kwam;
ik verwachtte het licht
maar er kwam het stikdonker. |