|
6:1 |
Hierna 1) ging Jezus weg naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galilea.
|
2 |
Hem volgde een grote schare,
omdat zij de tekenen gezien hadden
die hij deed bij de zieken.
|
3 |
Jezus ging de berg op
en ging daar zitten met zijn leerlingen.
|
4 |
Het pascha, het feest van de Joden, was nabij.
|
5 |
Jezus sloeg zijn ogen op,
zag dat een grote schare naar hem toe kwam.
Hij zegt tegen Philippus:
Waar moeten wij broden kopen opdat zij kunnen eten?
|
6 |
Dat zei hij om hem op de proef te stellen,
want zelf wist hij wat hij ging doen.
|
7 |
Philippus antwoordde hem:
Voor tweehonderd denariën brood is niet voldoende voor hen,
wil iedereen een stukje krijgen.
|
8 |
Zegt één van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, tegen hem:
|
9 |
er is hier een jochie
die twaalf gerstebroden heeft en twee visjes.
Maar ja, wat stelt dat voor bij zovelen?
|
10 |
Jezus zei:
zorg ervoor dat de mensen gaan zitten.
Er was daar veel gras op die plaats.
Toen gingen de mannen zitten, ongeveer 5000 in getal.
|
11 |
Jezus nam de broden,
dankte
en deelde uit aan de leerlingen,
zo deed hij ook met de vissen,
zoveel zij wilden
|
12 |
Toen zij verzadigd waren
zegt hij tegen zijn leerlingen:
verzamelt de overgebleven brokken,
opdat er niets van verloren gaat.
|
13 |
Dat deden zij
en zij vulden twaalf korven met brokken van de vijf gerstebroden die overgebleven waren
nadat men gegeten had.
|
14 |
Toen de mensen zagen
wat voor een teken hij gedaan had
zeiden zij:
deze is waarachtig de profeet
die komende is tot de wereld.
|
15 |
Maar toen Jezus doorkreeg
dat zij van plan waren te komen,
om hem mee te voeren
en hem koning te maken,
week hij opnieuw uit naar de berg, alleen. |