|
9:1 |
Hij 1) ging voorbij en zag een man,
blind vanaf zijn geboorte.
|
2 |
Zijn leerlingen vroegen hem:
Rabbi, wie heeft er gezondigd?
Deze (man) of zijn ouders,
omdat hij blind geboren is?
|
3 |
Jezus antwoordde:
Noch deze (man) heeft gezondigd,
noch zijn ouders, maar (dit is gebeurd)
opdat de daden van God in hem openbaar zouden worden.
|
4 |
Wij moeten de daden doen van hem die mij gezonden heeft zolang het dag is.
Er komt een nacht waarin niemand meer iets kan doen
|
5 |
Wanneer ik in de wereld ben, ben ik het licht der wereld.
|
6 |
Toen hij dat gezegd had spuugde hij op de grond,
maakte modder met het speeksel
en smeerde die als zalf op zijn ogen.
|
7 |
Hij zei tegen hem:
Ga heen om je te wassen in het bekken van Siloam (dat betekent: gezondene).
Hij ging, waste zich en kwam ziende terug.
|
8 |
Zijn buren en degenen die hem eerder gezien hadden
toen hij een bedelaar was, zeiden:
Is dit niet die zat te bedelen?
|
9 |
Sommigen zeiden:
Dat is hij!
Anderen:
Nee, maar hij lijkt op hem!
Zelf zei hij:
Ik ben het.
|
10 |
Men vroeg hem:
Hoe zijn jou de ogen dan geopend?
|
11 |
Hij antwoordde:
De man die men Jezus noemt maakte modder,
smeerde die als zalf op mijn ogen en zei mij:
ga naar Siloam en was je.
Daar ben ik heen gegaan,
heb me gewassen en ik zag!
|
12 |
Men zei tegen hem:
Waar is hij?
Hij zegt:
Dat weet ik niet.
|
13 |
Men bracht hem die ooit blind was naar de Farizeeërs.
|
14 |
Het was sabbat, de dag waarop Jezus de modder maakte
en hem de ogen had geopend.
|
15 |
Opnieuw vroegen (nu) ook de Farizeeërs hoe hij kon zien.
Hij zei hen:
Hij legde modder op mijn ogen,
ik heb mij gewassen en ik zie.
|
16 |
Sommige Farizeeën zeiden:
Deze mens komt niet van God,
want hij houdt de sabbat niet!
Maar anderen zeiden:
Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen doen?
Er was een scheuring onder hen.
|
17 |
Dan zeggen zij opnieuw tegen de blinde:
Wat zeg jíj over hem,
dat hij jou de ogen geopend heeft?
Hij zei:
Hij is een profeet.
|
18 |
De Judeeërs geloofden niet dat hij blind was en weer kon zien
totdat zij de ouders van hem die weer ziende geworden was
geroepen hadden.
|
19 |
Zij vroegen hen:
Is dit uw zoon, waarvan u zegt dat hij blind geboren is?
Hoe kan hij nu dan zien?
|
20 |
Zijn ouders antwoordden:
Wij weten dat dit onze zoon is
en dat hij blind geboren is.
|
21 |
Hoe hij nu kan zien, dat weten we niet.
Of iemand zijn ogen geopend heeft weten wij niet.
Vraag hem! Hij heeft de leeftijd.
Hij kan hier zelf over spreken.
|
22 |
Dat zeiden zijn ouders omdat zij bang waren voor de Judeeërs.
De Judeeërs waren namelijk al overeen gekomen
dat wie hem als Gezalfde zou belijden buiten de synagoge zou geraken.
|
23 |
Daarom zeiden zijn ouders:
‘Hij heeft de leeftijd, vraagt hemzelf'.
|
24 |
Toen riepen zij de man die blind was opnieuw en zeiden hem:
Geef eer aan God, want wij weten dat die man een zondaar is.
|
25 |
Maar hij antwoordde:
Of hij een zondaar is weet ik niet.
Eén ding weet ik: ik was blind en nu kan ik zien.
|
26 |
Zij vroegen hem:
Wat heeft hij jou gedaan?
Hoe heeft hij jouw ogen geopend?
|
27 |
Hij antwoordde hen:
Dat heb ik jullie al gezegd, maar jullie luisteren niet.
Waarom willen jullie het opnieuw horen?
Willen jullie soms ook leerlingen van hem worden?
|
28 |
Maar zij voeren tegen hem uit en zeiden:
Jij bent een leerling van hem,
maar wij zijn leerlingen van Mozes.
|
29 |
Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft,
maar waar dié vandaan komt weten wij niet
|
30 |
De man antwoordde hen:
Ligt hierin dus het wonderlijke
dat jullie niet weten waar hij vandaan komt
en hij mij toch de ogen geopend heeft?
|
31 |
Wij weten dat God niet naar zondaars luistert.
Maar wanneer iemand godvrezend is en zijn wil doet,
naar die luistert hij.
|
32 |
Er is in eeuwigheid nooit van gehoord
dat iemand de ogen van een blindgeborene geopend heeft.
|
33 |
Indien deze niét van God gekomen was
had hij niets kunnen doen.
|
34 |
Zij antwoordden hem:
Jij bent in zonden geboren, totaal!
En jij wilt ons de les lezen?
En zij gooiden hem naar buiten.
|
35 |
Jezus hoorde dat zij hem naar buiten gegooid hadden.
Hij vond hem en zei:
Vertrouw jij op de mensenzoon?
|
36 |
Hij antwoordde:
wie is dat heer?
Dan kan ik op hem vertrouwen!
|
37 |
Zegt Jezus tegen hem:
Maar je hebt hem gezien!
Die met je spreekt, die is het!
|
38 |
Hij zei
Heer, ik vertrouw.
En hij knielde voor hem neer.
|
39 |
Jezus zei:
Tot een oordeel ben ik gekomen naar deze wereld,
opdat zij die niet zien, ziende worden
en zij die ziende zijn blind.
|
40 |
Sommige Farizeeën die bij hem waren hoorden dat
en vroegen hem:
Zijn ook wij soms blind?
|
41 |
Jezus antwoordde hen:
Als jullie blind waren zou je geen zonde hebben.
Nu zeggen jullie: wij zijn ziende!
Jullie zonde is blijvend. |