+
+ Oude Testament
+ Deuterocanonieke boeken
+ Nieuwe Testament |
|
20:35 |
maar zij die waard bevonden worden 1) aan dié tijd deel te hebben 2)
en aan de opstanding uit de doden,
huwen 3) noch trouwen 4);
|
1 | καταξιόω waardig achten,
Luc. 20:35, 36
Hand. 5:41, 2Thes. 1:5; MNT: "gewürdigt wurden" |
2 | τυχεῖν <- τυγχάνω treffen, raken: deel krijgen aan + gen; iets toevalligs |
3 | γαμέω samenvatten, paren, huwen, ten huwelijk nemen, bruiloft vieren, gemeenschap hebben |
4 | γαμίσκω latere vorm van γαμέω, synoniem voor ekgameoo (zoals in BYZ); ten huwelijk uitgeven, uithuwelijken; hapax; cf.
Luc. 17:27 |
|