|
5:21 |
En 1) nadat Jezus per schip overgestoken was,
verzamelde zich aan de overzijde
weer een talrijke menigte bij hem
|
22 |
en hij was aan de zee.
Dan komt er één van de oversten van de synagoge,
genaamd Jaïrus,
|
23 |
en als hij hem ziet, valt hij aan zijn voeten,
en verzoekt hem dringend, zeggend:
Mijn dochtertje is in haar uiterste,
kom toch om haar de handen op te leggen,
opdat zij gered wordt en leven zal!
|
24 |
En hij ging met hem op weg.
En er volgde hem een talrijke menigte,
zodat ze hem verdrongen.
|
25 |
Een vrouw dan, die twaalf jaar aan bloedvloeiingen leed,
|
26 |
en onder tal van artsen heel wat te verduren had gehad
en alles wat zij bezat daaraan uitgegeven had,
- zonder baat te vinden, het was eerder erger geworden -,
|
27 |
zij hoorde over Jezus,
zij kwam in de menigte,
|
28 |
en raakte van achteren zijn kleed aan.
Want zei ze: indien ik ook maar zijn kleding aanraak,
zal ik gered worden.
|
29 |
En meteen droogde de bron van haar bloed op
en wist zij aan haar lichaam,
dat zij genezen was van de gesel.
|
30 |
Meteen onderkende Jezus ook bij zich zelf,
dat er kracht van hem was uitgegaan
|
31 |
en zich omkerende in de menigte, zei hij:
wie heeft mijn kleding aangeraakt?
En de leerlingen zeiden tot hem:
Zie, de menigte verdringt u
|
32 |
en u zegt: wie heeft mij aangeraakt?
En hij keek rond om te zien wie dit gedaan had.
|
33 |
De vrouw echter in vrees en beven,
omdat zij wist wat er met haar gebeurd was,
kwam en viel voor hem neer
en zei hem heel de waarheid.
|
34 |
Hij zei tot haar:
dochter, je geloof heeft je gered!
Ga heen in vrede
en wees genezen van je gesel.
|
35 |
En terwijl hij nog aan het spreken is,
komen ze van de synagoge-overste zeggen:
Uw dochter is gestorven.
Waarom de meester nog lastig vallen?
|
36 |
Aan dit woord, dat zij spraken, hoorde Jezus evenwel voorbij,
en tot de synagoge-overste zegt hij:
Vrees niet, geloof alleen!
|
37 |
En hij liet niet toe dat iemand met hem mee zou gaan,
behalve Petrus en Jacobus en Johannes, de broer van Jacobus.
|
38 |
Als zij in het huis van de synagoge-overste komen,
aanschouwt hij het tumult
van hen die wenen en luid schreeuwen,
|
39 |
en binnengekomen, zegt hij:
'Hoezo dit tumult, waarom wenen jullie?
Het kind is niet gestorven maar slaapt!
En zij lachten hem uit.
|
40 |
Hij echter stuurde allen weg,
neemt de vader en de moeder van het kind mee,
en die bij hem zijn,
en reist naar binnen, waar het kind was.
|
41 |
En nadat hij de hand van het kind gevat had,
zegt hij tot haar:
Talitha koem!
dat betekent: 'Meisje, ik zeg je, ontwaak!'
|
42 |
En meteen stond de jonge meid op en wandelde,
want ze was twaalf jaar.
Meteen evenzo ontzetten zij zich met grote ontzetting.
|
43 |
En hij gebood hen dringend,
dat niemand hiervan mocht weten,
en hij zei, dat men haar te eten zou geven. |