|
27:1 |
Toen 1) het morgen werd,
namen alle overpriesters en oudsten van het volk
het besluit over Jezus,
om hem ter dood te brengen.
|
2 |
En geboeid voerden zij hem af
en leverden hem over aan Pilatus, de stadhouder.
|
3 |
Toen Judas, die hem overgeleverd had,
zag dat hij veroordeeld was,
kreeg hij berouw en bracht hij de dertig zilverstukken terug naar
de overpriesters en de oudsten,
|
4 |
zeggend: Ik heb gezondigd, door onschuldig bloed over te leveren!
Zij zeiden echter: Wat gaat het ons aan!
Zie jij zelf maar...!
|
5 |
En de zilverstukken in de tempel werpend,
week hij uit, hij vertrok en verhing zich.
|
6 |
De priesters namen de zilverstukken en zeiden:
Het is niet toegestaan om deze in de offerkist te werpen,
omdat het bloedgeld is.
|
7 |
Zij namen het besluit om daarvan
de akker van de pottenbakker te kopen,
als een begraafplaats voor vreemdelingen.
|
8 |
Daarom wordt deze akker tot heden toe bloedakker genoemd.
|
9 |
Toen werd het woord van Jeremia de profeet vervuld:
Zij namen dertig zilverstukken,
de geschatte waarde waarop hij door de kinderen Israëls geschat is,
|
10 |
en zij hebben die gegeven voor de akker van de pottenbakker,
zoals de HEER mij opgedragen had.
|
11 |
Jezus echter was voorgeleid aan de stadhouder.
De stadhouder vroeg hem:
Ben jij de koning van de Joden?
Jezus zei: Jij zegt het !
|
12 |
En terwijl hij door de overpriesters en oudsten aangeklaagd werd,
antwoordde hij niets.
|
13 |
Dan zegt Pilatus tot hem:
Hoor je niet hoeveel ze tegen je inbrengen?
|
14 |
En hij antwoordde hem met geen enkel woord,
zodat de stadhouder zich zeer verwonderde.
|
15 |
Op het feest evenwel heeft de stadhouder de gewoonte
om één gevangene vrij te laten,
op verzoek van de menigte.
|
16 |
Er was toen een beruchte gevangene, Barabbas geheten.
|
17 |
Toen zij zich verzameld hadden, vroeg Pilatus hun:
Wie willen jullie, dat ik voor jullie vrij zal laten?
Barabbas of Jezus, die gezalfde genoemd wordt?
|
19 |
Want hij begreep, dat ze hem uit afgunst overgeleverd hadden.
Toen hij plaats had genomen op de rechterstoel,
zond zijn vrouw hem een bericht:
Laat je toch niet in met deze rechtvaardige!
Want vannacht heb ik in een droom om hem veel te lijden gehad.
|
20 |
Maar de overpriesters en de oudsten overtuigden de menigten,
dat zij om Barabbas moesten verzoeken
en dat zij Jezus zouden ombrengen.
|
21 |
De stadhouder reageerde daarop naar hen:
Wie van de twee zal ik voor jullie vrij laten?
Zij zeiden tot hem: Barabbas!
|
22 |
Pilatus zegt dan tot hen:
Wat zal ik dan met Jezus doen, die gezalfde genoemd wordt!
Allen zeggen zij: Kruisigen!
|
23 |
En hij zei: Wat voor kwaad heeft hij dan gedaan?
Maar zij schreeuwden des te meer: Kruisigen!
|
24 |
Toen Pilatus zag , dat het niets uithaalde,
maar dat er eerder een oproer ontstond,
nam hij water en waste zijn handen
ten overstaan van de menigte en zei:
Ik ben onschuldig aan dit bloed..
Zien jullie dan zelf maar... !
|
25 |
En heel het volk antwoordde en zei:
Zijn bloed óp ons en óp onze kinderen!
|
26 |
Toen liet hij Barabbas vrij
maar Jezus, nadat hij hem had laten geselen,
leverde hij over om gekruisigd te worden.
|
27 |
Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus apart
en de gehele afdeling verzamelde zich in het pretorium bij hem.
|
28 |
Na hem te hebben uitgekleed,
deden ze hem een scharlaken mantel om,
|
29 |
en vlochten een kroon van doornen,
drukten die op zijn hoofd en een rietstaf in zijn hand.
En terwijl ze voor hem door de knieën gingen,
|
30 |
bespotten ze hem en zeiden:
Gegroet koning van de Joden!
En zij bespogen hem, namen de rietstaf en sloegen er mee op zijn hoofd.
|
31 |
En terwijl zij hem bespotten,
trokken ze hem de mantel uit,
deden hem zijn eigen kleren weer aan,
en voerden hem af om gekruisigd te worden.
|
32 |
Bij de uitgang, troffen ze een mens afkomstig van Cyrene,
Simon geheten,
deze dwongen ze om zijn kruis te dragen.
|
33 |
En toen ze bij de plaats kwamen, die Golgotha heet,
dat wil zeggen ´Schedelplaats´,
|
34 |
gaven ze hem wijn met gal gemengd te drinken.
En toen hij proefde, wilde hij niet drinken.
|
35 |
Na hem gekruisigd te hebben,
verdeelden ze onder dobbelspel zijn kleren,
|
36 |
terwijl zij daar zaten om hem te bewaken.
|
37 |
Ook hebben zij boven zijn hoofd de beschuldiging opgesteld, geschreven:
Dit is Jezus de koning van de Joden!
|
38 |
Toen werden met hem twee misdadigers gekruisigd,
één ter rechter en één ter linker zijde.
|
39 |
De voorbijgangers lasterden hem,
door te knikken met hun hoofden en te zeggen:
|
40 |
Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red jezelf,
als jij zoon van God bent, kom af van het kruis!
|
41 |
Zo bespotten hem ook de overpriesters,
met de schriftgeleerden en de oudsten zeiden zij:
|
42 |
Anderen heeft hij gered,
zichzelf redden kan hij niet!
Als hij koning van Israel is,
laat hij nu afkomen van het kruis en wij zullen op hem vertrouwen!
|
43 |
Hij die zich op God verlaat,
laat hij dan nu bevrijd worden, als Hij het wil!
Immers hij zei: Ik ben de zoon van God!
|
44 |
En van hetzelfde hoonden ook misdadigers,
die met hem meegekruisigd waren, hem.
|
45 |
Vanaf het zesde uur kwam er duisternis over de aarde,
tot het negende uur.
|
46 |
Tegen het negende uur schreeuwde Jezus met luide stem:
Eli, eli lema savachtani,
Mijn God, mijn God, waartoe hebt U mij verlaten...?
|
47 |
Sommigen die daar stonden en het hoorden, zeiden:
Hij roept Elia.
|
48 |
Direct liep één van hen op hem toe
en nam een spons gevuld met zure wijn,
stak die op een rietstok
en liet hem drinken.
|
49 |
De anderen zeiden echter:
Laten we zien of Elia komt
om hem te redden !
|
50 |
Opnieuw riep Jezus met luide stem
en hij gaf de geest.
|
51 |
En zie, de voorhang van de tempel
spleet zich in tweeën, van boven tot beneden.
Ook de aarde schokte, en de rotsen spleten
|
52 |
en de graven werden geopend,
en vele lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt.
|
53 |
En zij die uit de graven uitgingen,
kwamen na zijn opwekking binnen in de heilige stad
en verschenen aan velen.
|
54 |
Toen de hoofdman en die met hem Jezus bewaakten,
de schok en wat er gebeurde zagen,
waren ze uitermate bevreesd, zeggend:
Waarlijk deze was Gods zoon !
|
55 |
Daar waren ook veel vrouwen
die van verre toekeken.
Zij waren Jezus vanaf Galilea gevolgd
om hem te dienen.
|
56 |
Onder hen was Maria van Magdala,
en Maria, de moeder van Jacobus en Josef,
en ook de moeder van de zonen van Zebedeus.
|
57 |
Toen het avond werd,
kwam er een rijke man afkomstig uit Arimatea,
genaamd Jozef,
die zelf ook een leerling van Jezus was geworden.
|
58 |
Deze ging naar Pilatus toe
en verzocht hem om het lichaam van Jezus.
Pilatus gaf bevel om het aan hem af te geven.
|
59 |
En toen hij het lichaam ontving,
wikkelde hij het in zuiver linnen
|
60 |
en legde het in zijn nieuwe graf,
dat in de rots uitgehouwen was,
hij nadat hij een grote steen
voor de ingang van het graf had gewenteld,
ging hij weg.
|
61 |
Maria van Magdala, en de andere Maria waren daar nog.
Zij zaten tegenover het graf. |