|
7:13 |
Komt binnen door de smalle poort, 1)
want wijd is de poort en breed is de weg
die leidt naar de vernietiging,
en velen zijn er die daarlangs binnenkomen,
|
14 |
want smal is de poort en nauw de weg die leidt naar het leven,
en weinigen zijn er die haar vinden.
|
15 |
Weest op je hoede voor de leugenprofeten
die tot jullie komen in schaapskleren,
maar van binnen zijn ze roofzuchtige wolven.
|
16 |
Aan hun vruchten zul je hen herkennen:
men plukt toch van de doornstruik geen druiven of van distels vijgen?
|
17 |
Zo brengt elke goede boom gave vruchten voort,
maar de rotte boom brengt slechte vruchten voort.
|
18 |
Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen,
en een rotte boom kan geen gave vruchten voortbrengen.
|
19 |
Elke boom die geen gave vruchten voortbrengt wordt omgehakt
en in het vuur geworpen.
|
20 |
Daarom dus:
aan hun vruchten zul je hen herkennen.
|
21 |
Niet iedereen die zegt tegen mij:
Heer, Heer!,
zal binnenkomen in het koninkrijk der hemelen,
maar die doet de wil van mijn vader,
die in de hemelen is.
|
22 |
Velen zullen tot mij zeggen op die dag:
Heer, Heer!,
profeteerden wij niet in jouw naam?,
en wierpen wij niet in jouw naam demonen uit?,
en deden wij niet in jouw naam vele machtige dingen?
|
23 |
Dan zal ik verklaren tegenover hen:
ik heb jullie nooit gekend.
Wijkt uit, weg van mij, werkers der wetteloosheid. 2)
|
24 |
Iedereen nu die deze woorden van mij hoort
en ze doet zal lijken op een verstandig man
die bouwt zijn huis op de rots:
|
25 |
de regen daalt neer
en de stromen komen
en de stormen waaien
en zij vallen aan op dat huis,
maar het valt niet,
want het is gegrondvest op de rots.
|
26 |
Maar iedere hoorder van deze woorden van mij
die er geen dader van is
zal lijken op een dwaze man
die zijn huis bouwt op het zand:
|
27 |
de regen daalt neer
en de stromen komen
en de stormen waaien
en ze stoten op dat huis,
en het valt en zijn val is groot. (Naardense Bijbel: een grote bouwval)
|
28 |
Het geschiedde toen Jezus deze woorden beëindigde
dat de scharen uitzinnig waren over zijn leer,
|
29 |
want hij leerde hen als gezaghebbende
en niet als hun schriftgeleerden. |