+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Jakobus
1 2 3 4 5 46 %
Jak. 4
4:1 Vanwaar 1) die strijd en die conflicten bij jullie?
Komt het niet uit de hartstochten
die strijd leveren in je binnenste?
2 Je verlangt naar iets,
maar krijgt het niet.
Jullie moorden en zijn jaloers,
maar zijn niet in staat te winnen
jullie vechten en strijden,
maar krijgen het niet,
omdat jullie niet erom vragen.
3 Jullie vragen en krijgen het niet,
omdat je verkeerd vraagt
en alles over hebt voor je begeerten.
4 Trouwelozen, weet je dan niet
dat vriendschap met de wereld
vijandschap jegens God betekent?
Wie bevriend wil zijn met de wereld,
poneert zich als vijand van God.
5 Of denken jullie dat dit een loos Schriftwoord is?
De geest die in jullie woont,
verlangt [naar jullie] tot jaloersmakend toe,
6 maar schenkt groter genade.
Daarom staat er:
God stelt zich op tegen de hoogmoedigen,
maar aan nederigen schenkt hij genade.

11 Spreekt 2) geen kwaad van elkaar broeders en zusters.
Wie broeder of zuster kwaadspreekt of beoordeelt,
spreekt de wet kwaad en beoordeelt die.
Wanneer je de wet beoordeelt handel je niet naar de wet,
maar beoordeel je die.
12 Eén is er die de wet stelt en die beoordeelt:
hij die bevrijden kan en te gronde richten.
Maar jij, wie ben jij je naaste te beoordelen?
13 En dan zij die zeggen:
vandaag of morgen gaan wij naar die of die plaats,
we blijven daar een jaar, drijven handel en maken winst.
14 Jullie weten niet eens hoe je leven er morgen uitziet:
damp ben je, eventjes verschijnt het en dan is het verdwenen.
15 Maar jullie moeten zeggen:
indien de Heer het wil en wij leven,
dán zullen wij dit of dat doen.
16 Jullie pochen in je grootsprekerijen;
al dat gepoch deugt niet.
17 Wie weet wat goed is om te doen,
maar het niet doet wordt dat als zonde aangerekend.

1vertaling van Klaas Eldering
2vertaling van Jaap Goorhuis