+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 18
18:1 Jhwh liet zich aan hem zien bij de terebinten van Mamre, 1)
terwijl hij bij de opening van de tent zat
tijdens de hitte van de dag.
2 Hij sloeg zijn ogen op en zag,
daar stonden drie mannen voor hem;
en toen hij het zag, liep hij hun snel tegemoet
vanuit de opening van de tent
en boog zich ter aarde neer.
3 Hij zei:
Mijn heer,
indien ik genade heb gevonden in uw ogen,
ga dan niet voorbij aan uw knecht.
4
Laat er toch een beetje water gebracht worden
en wast uw voeten
en rust uit onder de boom.
5
Dan pak ik een stuk brood
om uw hart te versterken,
daarna kunt u verder trekken,
want daartoe bent u toch voorbij uw knecht gekomen; 2)
en zij zeiden:
Doe zoals u gezegd hebt.
6 En Abraham haastte zich naar de tent naar Sara,
en zei:
Haast je,
kneed drie maten fijn meel en maak broden.
7 Daarna snelde Abraham naar het vee
en nam een mals, goed kalfje,
gaf het aan de jongen,
die zich haastte om het klaar te maken.
8 Toen nam hij boter en melk
en het kalf dat hij klaargemaakt had,
zette het hun voor,
en hij zette zich bij hen neer onder de boom
terwijl zij aten.
9 En zij zeiden tot hem:
Waar is Sara, uw vrouw?
en hij zei:
Daar, in de tent.
10 En hij zei:
Ik zal zeker terugkeren tot u
om deze tijd volgend jaar,
dan heeft Sara uw vrouw een zoon.
en Sara hoorde het in de opening van de tent achter hem.
11 Abraham en Sara nu waren oud,
zij waren op jaren 3) gekomen,
het ging Sara niet meer naar de wijze der vrouwen.-
12 Dus Sara lachte in haar binnenste,
terwijl ze dacht:
Zou ik, nu ik verwelkt ben
en mijn heer oud is nog wellust hebben?
13 En Jhwh zei tot Abraham:
Waarom dit lachen van Sara, zeggend:
Zal ik werkelijk baren nu ik oud ben?
14
Zou voor Jhwh iets te wonderlijk zijn?
Op de afgesproken tijd keer ik tot u terug,
om deze tijd volgend jaar,
dan zal Sara een zoon hebben.
15 Maar Sara verheimelijkte het en zei:
Ik heb niet gelachen, want zij vreesde.
Maar hij zei:
Ja! 4) Je hebt wel gelachen!
16 en keken neer op Sodom;
Abraham ging met hen mee om hen uitgeleide te doen.
17 JHWH zei:
zou ik voor Abraham verbergen wat ik ga doen?
18
Abraham zal immers zeker tot een groot en machtig volk worden
en in hem zullen alle volkeren van de aarde gezegend worden.
19
Want ik heb hem gekend,
zodat hij zal gebieden dat zijn kinderen en zijn huis na hem
de weg van JHWH zullen bewaren
door gerechtigheid en recht te doen
zodat JHWH over Abraham doet komen wat hij over hem gesproken heeft.
20 JHWH zei:
Het geroep over Sodom en Gomorra, dat is véél
en hun zonde, die is zeer zwaar.
21
Ik wil afdalen en zien
of zij ten volle hebben gedaan naar dat geroep dat tot mij is gekomen
of niet?
Ik wil het weten.
22 De mannen wendden het gezicht vandaar af
en gingen naar Sodom,
maar Abraham bleef nog staan voor JHWH.
23 Toen kwam Abraham dichterbij en zei:
Wilt u werkelijk de rechtvaardige wegrukken met de misdadiger?
24
Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad.
Zult u die werkelijk wegrukken?
Zult u [de schuld] niet wegnemen voor de plaats
omwille van de vijftig rechtvaardigen die in haar midden zijn?
25
Het zij verre van u te doen naar dit woord
– de rechtvaardige met de misdadiger te doden –
zodat de rechtvaardige gelijk de misdadiger zou zijn.
Het zij verre van u!
De rechter van de hele aarde
zou die geen recht doen?
26 JHWH zei:
Als ik in Sodom vijftig rechtvaardigen in de stad vind
zal ik [de schuld] voor de hele plaats wegnemen omwille van hen.
27 Abraham antwoordde, hij zei:
Zie toch, ik heb gewaagd te spreken tot mijn heer,
ik, die stof en as ben.
28
Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf.
Zult u om die vijf de hele stad verdelgen?
Hij zei:
Ik zal niet verdelgen
als ik er daar vijfenveertig vind.
29 Hij ging door tot hem te spreken en zei:
Misschien worden er daar veertig gevonden.
Hij zei:
Ik zal het niet doen
omwille van die veertig.
30 Hij zei:
Laat mijn heer toch niet in toorn ontsteken dat ik spreek:
Misschien worden er daar dertig gevonden.
Hij zei:
Ik zal het niet doen,
Als ik er daar dertig vind.
31 Hij zei:
Zie toch, ik heb gewaagd te spreken tot mijn heer.
Misschien worden er daar twintig gevonden.
Hij zei:
Ik zal niet verdelgen
omwille van die twintig.
32 Hij zei:
Laat mijn heer toch niet in toorn ontsteken dat ik nog éénmaal spreek:
Misschien worden er daar tien gevonden.
Hij zei:
Ik zal niet verdelgen
omwille van die tien.
33 JHWH ging,
toen hij geëindigd had tot Abraham te spreken
en Abraham keerde terug naar zijn plaats.

1vertaling door Pieter Lugtigheid
2Abraham doelt hier op het gastrecht; de verteller daarentegen grijpt hiermee vooruit naar het andere doel van deze ontmoeting, dat vanaf vs. 9 verhaald wordt.
3בַּיָּמִ֑ים betekent hier `jaar´, HALAT s.v. 6e.
4Karel Deurloo: een voorbeeld dat de vertaling van lo= met 'ja' in het Nederlands beter klinkt.