+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Ezechiël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 19 %
Ez. 34:1-16
34:1 Het woord van JHWH kwam tot mij: 1)
2 Mensenkind,
profeteer over de herders van Israël
profeteer en zeg tot hen
tot die herders:
Zo zegt mijn heer JHWH:
Wee de herders van Israël die zichzelf weiden.
Moeten die herders niet de schapen weiden?
3
Het vet eten jullie
met de wol kleden jullie je
wat vet is slachten jullie,
[maar] de schapen weiden jullie niet.
4
De zwakken sterken jullie niet,
wat ziek is genezen jullie niet
wat gebroken is verbinden jullie niet,
wat uiteengejaagd is doen jullie niet terugkeren
wat verloren is zoeken jullie niet,
hardhandig heersen jullie over hen, gewelddadig.
5
Zonder herder verstrooien zij zich
en worden tot vreten voor alle wilde dieren
en raken verstrooid.
6
Mijn schapen dwalen rond
op alle bergen en over elke hoge heuvel
over de hele oppervlakte van het land
zijn mijn schapen verstrooid
en er is niemand die navraag [naar hen] doet
en niemand die [hen] zoekt.
7 Daarom, herders
hoor het woord van JHWH:
8
Zowaar Ik leef
– godspraak van mijn heer JHWH
als niet…
Omdat mijn schapen tot roof zijn geworden
– mijn schapen zijn tot vreten geworden
voor alle wilde dieren
omdat er geen herder is –
mijn herders geen navraag doen naar mijn schapen
de herders zichzelf weiden
maar niet mijn schapen.
9 Daarom herders
hoor het woord van JHWH:
10
Zo zegt mijn heer JHWH:
Zie, ik zal die herders!
Ik zal mijn schapen uit hun hand opeisen
en zal er een einde aan maken dat zij schapen weiden.
Niet langer zullen die herders zichzelf weiden.
Ik zal mijn schapen van uit hun muil redden
zij zullen hun niet tot vreten worden.
11 Want zo zegt mijn heer JHWH
Zie, ikzelf zal er zijn
om navraag te doen naar mijn schapen
en mij om hen te bekommeren
12 zoals een herder zich om zijn kudde bekommert
ten dage dat hij zich te midden van zijn verspreide schapen bevindt
zo zal ik mij om mijn schapen bekommeren
en hen redden uit alle plaatsen
waarheen zij verstrooid zijn
ten dage van bewolking en donkerheid.
13 Ik zal hen doen uittrekken uit de volken
hen verzamelen uit de landen
en hen naar hun [eigen] grond doen komen.
Ik zal hen weiden op de bergen van Israël
in de beekbeddingen
en in alle bewoonde delen van het land.
14 Op goede weide zal ik hen weiden
op de hoge bergen van Israël zal de plaats zijn waar zij weiden.
Daar zullen zij zich neerleggen op een goede plaats om te weiden
en een vette weide in Israëls bergen afgrazen.
15 Ikzelf zal mijn schapen weiden
ikzelf zal hen doen neerliggen
– godsspraak van mijn heer JHWH
16 Wat verloren is zal ik zoeken
wat uiteengejaagd is doen terugkeren
wat gebroken is verbinden
en wat ziek is versterken
maar wat vet en sterk is
zal ik verdelgen.
Ik zal hen weiden zoals het recht het voorschrijft

1vertaling van Johannes Willem Mazurel