+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 2
2:1 Voltooid 1) werden de hemel en de aarde en al hun heir.
2 God voltooide op de zevende dag het werk dat hij had gemaakt:
hij hield op de zevende dag op met al het werk dat hij had gemaakt.
3 God zegende de zevende dag, hij heiligde die
want toen hield hij op met al zijn werk, dat God schiep door het te maken.
4 Dit 2) zijn de verwekkingen van de hemel en de aarde, toen zij werden geschapen.
Toen JHWH, God, aarde en hemel maakte
5
- er was nog geen enkele struik van het veld op de aarde,
geen enkele plant van het veld was nog opgeschoten,
want JHWH had het niet op de aarde laten regenen
en er was geen mens om de akker te bewerken,
6
maar er kwam vocht op uit de aarde
en bevochtigde heel het oppervlak van de akker –

7 toen vormde JHWH, God, de mens uit stof van de akker,
en hij blies in zijn neusgaten de levensadem.
Zo werd de mens een levend wezen.

8 En JHWH, God, plantte in het oosten een tuin aan, in Eden,
en hij plaatste daar de mens die hij had gevormd.
9 En JHWH, God, liet uit de akker allerlei bomen opschieten,
aantrekkelijk om te zien en geschikt voor voedsel
en in het midden van de tuin stonden de levensboom
en de boom van de kennis van goed en kwaad.

10 Een rivier ontspringt in Eden om de tuin te bevochtigen
en vandaar vertakt zij zich en is geworden tot vier stromen.
11 De naam van de eerste is Pison.
Die omgeeft heel het land Havila waar het goud is.
12 Het goud van dat land is goed.
Daar is de hars en de edelsteen karneool.
13 De naam van de tweede rivier is Gichon.
Die omgeeft heel het land Nubië.
14 De naam van de derde rivier is Chiddèqel.
Die loopt oostelijk van Assur
en de vierde stroom is de Eufraat.

15 JHWH, God, nam de mens en plaatste hem
in de tuin van Eden om die te bewerken en te behoeden.
16 JHWH, God, gebood de mens:
Van alle bomen van de tuin kun je zeker eten,
17
maar van de boom van de kennis van goed en kwaad mag je niet eten,
want op de dag dat je daarvan eet, zul je zeker sterven.
18 JHWH, God, zei:
Het is niet goed dat de mens alleen is.
Ik zal een helper voor hem maken als zijn tegenover.
19 JHWH, God, vormde uit de akker alle wilde dieren van het veld,
en al de vogels aan de hemel.
Hij bracht ze naar de mens om te zien hoe die hen noemen zou
en welke naam de mens de levende ziel zou geven, dat werd zijn naam.
20 De mens noemde namen voor al het vee
en voor de vogels aan de hemel en voor alle wilde dieren op het veld,
maar voor de mens vond hij niemand gelijk aan hem.

21 Toen deed JHWH, God een diepe slaap op de mens vallen zodat hij sliep
en hij nam hij één van zijn zijden en sloot de plaats toe met vlees.
22 En JHWH, God, bouwde de zijde, die hij van de mens had weggenomen
tot een vrouw en hij bracht haar tot de mens.
23 Toen zei de mens:
Deze is het dit keer,
been van mijn gebeente,
vlees van mijn vlees,
deze wordt genoemd: vrouw 3)
want uit de man is zij genomen! 4)

24 Daarom verlaat een man zijn vader en zijn moeder
en hecht zich aan zijn vrouw; zo worden ze één vlees.
25 Zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw
en zij schaamden zich voor elkaar niet.

1vertaling van Karel Deurloo
2vertaling van Piet Lugtigheid
3Hebreeuws iesja
4Hebreeuws iesj