+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Ezechiël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 19 %
Ez. 2
2:1 Hij zei tot mij: 1)
Mensenkind
sta op je voeten
ik wil met je spreken.
2 Er kwam geest in mij
zodra hij tot mij sprak
en die zette mij op mijn voeten.
Ik hoorde hem die tot mij sprak,
3 hij zei tot mij:
Mensenkind
ik zend jou naar de kinderen van Israël
naar die opstandige `goyim´ [naties] die tegen mij zijn opgestaan;
zij en hun vaderen rebelleerden tegen mij
tot op de huidige dag;
4
die kinderen dus, zo hard van gezicht en zo star van hart
ik zend jou tot hen.
Je moet tot hen zeggen:
`Zo zegt mijn heer JHWH
5
En zij, of ze nu horen of het laten
— want ze zijn een huis van oproer —
ze zullen weten dat er een profeet was in hun midden.
6
En jij, mensenkind
vrees niet voor hen;
ook voor hun woorden moet je niet vrezen
ook al zijn ze als netels en stekels voor jou
en woon je onder schorpioenen:
voor hun woorden moet je niet vrezen
en voor hun gezichten niet verschrikt zijn
want ze zijn een huis van `oproerigheid´.
7
Je moet mijn woorden tot hen spreken
of ze nu horen of het nalaten
want oproerig, dat zijn ze.

1vertaling van Karel Deurloo