Schrift in Uitvoering
+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Marcus
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 58 %
Mar. 4
4:1 En 1) opnieuw begon hij bij de zee onderwijs te geven
en een zeer grote menigte kwam tot hem,
waardoor hij in een schip op zee moest gaan zitten.
En heel de menigte was op het strand bij de zee. 2)
2 En hij onderwees hen alles in gelijkenissen
en in zijn onderwijs sprak hij tot hen:
3
Hoor, eens ging de zaaier uit zaaien.
4
En het gebeurde bij het zaaien
dat er op de weg viel
en de vogels kwamen
en aten het op.
5
En ander (zaad) viel op de stenen
waar het niet veel aarde had
en meteen groeide het op
doordat dat het geen diepe aarde had.
6
En toen de zon opkwam verwelkte het
en doordat het geen wortel had
verdorde het. 3)
7
En ander (zaad) viel tussen de distels
en toen de distels opkwamen
overwoekerden ze het
en het gaf geen vrucht.
8
En de rest viel in de goede aarde
en toen het opkwam
gaf het vrucht
en toen het zich vermeerderde
droeg één 30, één 60 en één 100. 4)
9 En hij sprak:
Wie oren heeft die horen, moet er gehoor aan geven.
10 En toen zij weer alleen waren,
gingen zij,
die mét de twaalven bij hem waren,
hem bevragen over de gelijkenissen.
En hij zei hen:
11
Aan jullie is het geheim gegeven
van het koninkrijk van God,
maar voor degenen die er buiten staan,
is wat er allemaal gebeurt,
alleen in gelijkenissen,
12
zodat zij al kijkende niet zien,
al horende niet verstaan,
opdat zij níet zullen veranderen
en hen vergeven wordt!
13 En hij zegt hen:
Jullie kennen déze gelijkenis niet,
hoe zouden jullie dan van álle gelijkenissen weet hebben?
14
De zaaier zaait het woord.
15
Die bij de weg, dat zijn dezen,
waar het woord gezaaid is,
en wanneer zij het horen,
komt direct de satan,
die het woord, dat in hen gezaaid was, wegneemt.
16
En dezen zijn gelijk aan degenen,
die op de rotsen gezaaid zijn:
wanneer zij het woord horen,
nemen ze het direct met vreugde aan,
17
maar omdat ze geen wortel in zichzelf hebben,
is het van korte duur,
en als er daarna verdrukking
of vervolging om het woord uitbreekt,
worden ze direct geërgerd en komen ten val.
18
Anderen zijn tussen de doornen gezaaid.
Dezen zijn degenen die het woord horen,
19
en de wereldse zorgen,
de verleiding van rijkdom,
en de begeerten naar nog meer,
die nemen hun intrek
en verstikken het woord,
zodat het vruchteloos wordt.
20
En die op goede aarde gezaaid zijn,
zíj zijn degenen,
die het woord horen,
het in zich opnemen en vrucht dragen,
dertig- en zestig- en honderdvoudig.
21 En hij zei tot hen:
De lamp komt toch niet
om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden?
Is die niet om óp de kandelaar te zetten?
22
Want er is niets verborgen,
dan om te verschijnen.
En niets gebeurt in het beslotene,
tenzij om aan het licht te komen.
23
Als iemand oren heeft om te horen,
laat hij horen!
24 En hij zei tot hen:
Let op wat je hoort!
Met de maat waarmee je meet
zul je gemeten worden
en zal je toegevoegd worden.
25
Want wie heeft,
die zal gegeven worden,
en wie niet heeft,
van hem zal ontnomen worden,
wat hij heeft.
26 En hij zei:
Zo is het koninkrijk van God,
als wanneer een mens zaad werpt op de aarde,
27
en slaapt en wakker wordt, nacht en dag,
en het zaad ontkiemt en groeit uit,
terwijl hij zelf niet weet hoe.
28
Uit eigen beweging draagt de aarde vrucht,
eerst de halm, dan de aar en daarna het koren in de volle aar
29
En als het zijn vrucht overlevert,
dan zendt hij dadelijk de sikkel uit,
omdat de oogsttijd aangebroken is.
30 En hij zei:
Waar laat het Koninkrijk van God zich mee vergelijken
of tot welk zinnebeeld verhoudt het zich?
31
Het is als een mosterdkorrel, dat,
wanneer het op de aarde gezaaid wordt,
kleiner is dan alle zaden,
die er op de aarde zijn,
32
en wanneer het gezaaid is, gaat het op
en wordt groter dan alle gewassen,
en maakt grote takken,
zodat onder zijn schaduw
ook de vogels van de hemel kunnen nestelen.
33 En door veel van dergelijke zinnebeelden
sprak hij tot hen het woord,
naar mate ze konden horen.
34 Zonder zinnebeelden sprak hij tot hen niet,
maar voor zijn eigen leerlingen afzonderlijk verklaarde hij alles.
35 Op die dag, als het al laat geworden is, zegt hij:
36
Laten wij oversteken naar de overkant.
De menigte achterlatend, namen ze hem aan boord op,
zoals hij in het schip was.
37 En ook andere schepen waren met hem.
Toen kwam er een grote wervelstorm opzetten,
en de golven wierpen zich in het schip,
zodat het schip al vol liep.
38 En zelf was hij bij de steven
en lag op het hoofdkussen te slapen.
En ze wekten hem en zeiden tot hem:
39
Leermeester, trekt u zich er niets van aan
dat wij vergaan?
Toen opgewekt was,
bestrafte hij de wind en zei tot de zee:
Zwijg, houd je bek!
En de wind werd moe
40 en er ontstond grote kalmte.
En hij zei tot hen:
Waarom zijn jullie zo beangst?
41
Hoezo, hebben jullie dan geen geloof?
En zij vreesden met grote vrees en zeiden tot elkaar:
Wie is deze toch,
dat ook de wind en de zee hem gehoorzamen?

1vertaling van Leen de Ronde
2geografisch gaat het om het meer (van Galilea), maar in de bewoording van Marcus gaat het om de zee en die diepgang mag in de vertaling bewaard blijven
3het zelfstandig naamwoord voor zaad ontbreekt in de tekst, dit is een uitnodiging aan de luisteraar om er zelf betekenis aan te geven
4sommigen lezen hier steeds een voorzetsel (tot 30, tot 60 en tot 100), maar ik ga uit van het telwoord 'één',dat hangt af van de accenten en die ontbreken in de oudste handschriften