Schrift in Uitvoering
+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Job
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 2 %
Job 19:25
19:25 dat 1) ik, bij leven 2), mocht ontwaren wie mij recht verschaft 3)
dat tenslotte hij zou opstaan op/tegen het stof 4)

1Dat de formule uit vers 23 (hier weergegeven met Och dat) doorwerkt tot en met vers 27 wordt ook door Wolfers betoogd. Aan zijn belangrijkste argument daarvoor, namelijk dat de verzen 25 (a en b) en 26 ( a en b) ( vers 27a en b is uitbreiding van vers 26) telkens met een waw beginnen - zie hiervoor ook GesK par 157 - kan worden toegevoegd dat deze, of een vergelijkbare stijlfiguur meer voorkomt in het boek Job. Zo werkt het madduac (waarom?) van Job 21:7 nog ver in de erop volgende passage door. Die passage zou onbegrijpelijk worden van tegenstrijdigheid, zou men hiermee niet rekenen. In Job 3 moet in vers 23 het vraagwoord 'waartoe' (v. 20) herhaald of nog van kracht gedacht worden.
2Het adjectief 'levend' hoort niet bij 'wie mij recht verschaft' maar bij 'ik'. Wolfers geeft hiervoor overtuigende argumenten.
3Het Hebreeuwse begrip hier weergegeven met 'wie mij recht verschaft' wordt traditioneel vertaald met 'losser'. Bijvoorbeeld in het boek Ruth. Verscheidene Engelse vertalingen hebben hier 'vindicator' (REB, NEB, Tanakh). Bloch gebruikt de term 'Rächer'.
4Vertaaltechnisch is hier geen probleem; wel exegetisch. Over de betekenis hier van het begrip 'stof' lopen de meningen sterk uiteen. De keuze van de betekenis van het woord 'stof' is bepalend voor vertaling en uitleg van het voorzetsel dat aan 'stof' voorafgaat: op of tegen. Wolfers geeft hier voor de betekenis van 'stof' de voorkeur aan 'mensheid'. Anderen vertalen met 'aarde'. Ridderbos begint zijn opstel uit 1948 met de bespreking van Job 19:25 en concludeert dat het hier om een aanduiding van Sjeol gaat. Zijn conclusie moge juist zijn, zijn argumentatie behoeft verbetering en aanvulling. Niet alleen namelijk is de keuze van de betekenis van het woord 'stof' bepalend voor de betekenis van het voorzetsel dat eraan voorafgaat, maar ook geldt dat de uitleg van de wending 'opstaan op/tegen' bepalend is voor de exegese van het woord 'stof'. In het kort daarover dit: Gaat men , bijvoorbeeld in de psalmen, de gevallen na waarin de combinatie qum cal voorkomt, dan dringt zich de conclusie op dat deze wending in de regel te zwak vertaald wordt; en dat de juiste weergave is: naar het leven staan. Naar een paar voorbeelden zij verwezen: Dt 19:11 en Ps 3:2; 18:40 [=2 Sam 22:40]; 124:2,3. Er zijn meer gevallen. Wat levert dit op voor Job 19:25 ? Wat moeten we ons voorstellen bij een losser/wreker/kampioen (Van Selms) die, Job ten goede, het 'stof' naar het leven zou staan? Als Ridderbos gelijk heeft met zijn opvatting dat 'stof' hier zoveel is als een synoniem van sje-ól; en je verstaat - met de in mijn diss verdedigde uitleg - onder sje-ól niet de verblijfplaats van de gestorvenen ('Totenort', zegt Ridderbos) maar beeldspraak voor de (dreigende) ondergang van Israël als volk van JHWH; en je bedenkt bovendien - zie ook noot 7 - dat Job de personificatie is van Israël, bondgenoot (knecht!, Job 1:8 ; 2:3; 42:7, 8) van JHWH, dan krijgt niet alleen Ridderbos op een nieuwe manier gelijk, maar wordt ook duidelijk dat de verwachting/hoop van Job gericht is op de God van Israël die zijn volk niet aan de vernietiging (sje-ól, stof) zal prijs geven en zijn avontuur met zijn bondgenoot (knecht!) niet zal laten doodbloeden. (Maar het gebruik dat het boek Job van het woord 'stof' maakt wijst niet ondubbelzinnig in de richting van deze uitleg. Bovendien wordt, in de psalmen vooral, JHWH menigmaal opgewekt 'op te staan', maar nergens komt in die teksten de combinatie qum cal voor.)