+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Lucas
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 64 %
Luc. 22
22:1 Nu 1) naderde het feest van de ongezuurde broden, Pascha genaamd.
2 De overpriesters en Schriftgeleerden zochten
hoe zij hem konden verwijderen,
want zij vreesden het volk.
3 De satan voer in Juda,
bijgenaamd de man van Keriot 2),
een uit de groep van de twaalven.
4 Hij ging weg
om te overleggen met de overpriesters en de plannenmakers,
hoe hem aan hen over te leveren.
5 Zij verheugden zich
en kwamen overeen hem geld te geven.
6 Hij was het daarmee eens
en zocht een goede tijd
om hem over te leveren aan hen buiten de menigte om.
7 Zo kwam de dag van de ongezuurde broden
waarop het Pascha wordt geofferd.
8 Hij zond Petrus en Johannes uit met de woorden:
Gaat en bereidt het Pascha
opdat wij het eten.
9 Zij zeiden tegen hem:
Waar wil je dat wij het bereiden?
10 Hij zei tegen hen:
Zie! Wanneer jullie de stad in gaan,
zal jullie een man tegenkomen
die een waterkruik draagt.
Volgt hem
naar het huis waar hij naar binnen gaat.
11 Dan zeg je tegen de heer des huizes:
Waar is het gastenvertrek 3)
waar ik het Pascha eet met mijn leerlingen?
12
Dan zal hij jullie een grote gestoffeerde 4) bovenkamer wijzen,
daar maak je het gereed.
13 Toen ze gegaan waren,
vonden zij het zoals hij hen had gezegd.
Zij maakten het Pascha gereed.
14 Het geschiedde dat het uur gekomen was
en hij ging aanliggen
en zijn apostelen met hem.
15 Hij zei tegen hen:
Met verlangen heb ik ernaar verlangd
dit Pascha te eten met jullie voor mijn lijden.
16
Want ik zeg jullie
dat ik het niet meer zal eten
totdat het vervuld wordt in het koningschap van God.
17 Toen hij de beker had genomen
en de dankzegging uitgesproken, zei hij:
Neemt deze
en deelt die onder elkaar,
18
want ik zeg jullie,
dat ik niet meer drink van nu af aan van wat de wijnstok voortbrengt,
totdat het koningschap van God is gekomen.
19 Toen hij een brood had genomen
en de dankzegging uitgesproken,
brak hij en gaf hen, met de woorden:
Dit is mijn lichaam
dat voor jullie wordt gegeven;
doet dit tot mijn gedachtenis!
20 De beker evenzo na het eten, met de woorden:
Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed,
dat voor jullie wordt vergoten.
21
Ondertussen, zie!
de hand van wie mij overlevert
is met de mijne op tafel;
22
omdat immers de zoon van de mens volgens het bepaalde heengaat.
Ondertussen:
wee die mens door wie hij wordt overgeleverd.
23 Toen begonnen zij onder elkaar te discussiëren
wie het toch kon zijn onder hen
die dat van plan is te doen.
24 Het geschiedde dat er zelfs na-ijver bij hen was,
wie van hen meende de grootste te zijn.
25 Toen zei hij tegen hen:
De koning van de natiën heersen over hen
en de machtigen van hen worden weldoeners genoemd.
26
Jullie toch niet op een dergelijke manier?
maar de grootste bij jullie moet als de jongste wezen
en de leider als de bediende.
27
Wie immers is groter:
degene die aanligt of degene bedient?
Niet wie aanligt?
Ik ben in jullie midden de bediende.
28
Maar jullie zijn degenen
die het met mij hebben uitgehouden
in mijn beproevingen
29
Ik verleen jullie
- zoals mijn vader mij heeft verleend -
koningschap,
30
opdat jullie zullen eten en drinken aan mijn tafel in mijn koningschap
en gezeten zijn op tronen
om over de twaalf stammen van Israël recht te spreken.
31
Simon, Simon! Zie!
De satan wil jullie zeven als tarwe.
32
Ik heb voor jullie gebeden
dat jullie vertrouwen je niet in de steek laat.
En jij wanneer je bent omgekeerd,
versterk je broeders.
33 Hij zei hem:
Met jou ben ik bereid zelfs de gevangenis, zelfs de dood in te gaan.
34 Hij zei:
Ik zeg je, Petrus,
de haan zal vandaag niet gekraaid hebben,
voordat je drie keer ontkend hebt mij te kennen.
35 Hij zei hen:
Toen ik jullie uitzond, zonder beurs, zonder tas, zonder sandalen,
was er iets dat jullie misten?
Zij zeiden:
Niets.
36 Hij zei hen:
Maar nu, wie een beurs heeft:
neem hem;
evenzo een tas.
Wie er geen heeft:
hij verkoopt zijn mantel en koopt een zwaard!
37
Want ik zeg jullie
dat dit woord
dat is geschreven
aan mij vervuld zal worden,
dat hij is gerekend onder de wettelozen 5).
Want dat over mij heeft een einde.
38 Toen zeiden zij:
Heer, zie! Twee zwaarden.
Hij zei hen:
Dat is voldoende.
39 Nadat hij naar buiten was gegaan,
ging hij naar zijn gewoonte naar de berg van de olijven
en ook de leerlingen volgden hem.
40 Toen hij ter plaatse was gekomen, zei hij hen:
Bidt dat jullie niet in verzoeking komen”.
41 Zelf ging hij weg van hen,
op een steenworp afstand.
Nadat hij zijn knieën had gebogen, bad hij
42 en zei:
Vader, als jij wilt:
laat deze beker aan mij voorbijgaan;
alleen:
niet mijn wil, maar de jouwe geschiede.
43 [Hem verscheen een bode uit de hemel
om hem kracht te geven
44 Omdat hij in zielenstrijd raakte,
bad hij nog meer ingespannen.
Het geschiedde:
zijn zweet viel als druppels bloed op de aarde] 6).
45 Toen hij was opgestaan van zijn gebed
en naar de leerlingen gegaan,
vond hij hen slapend van verdriet.
46 Hij zei hen:
Wat slapen jullie?
Sta op en bidt dat jullie niet verzoeking komen.
47 Terwijl hij nog praatte, zie!
Een menigte
en hij die Juda werd genoemd ging hen vooruit
en naderde Jezus om hem te kussen.
48 Jezus nu zei hem:
Judas, met een kus lever je de zoon van de mens over?
49 Toen zij die om hem heen stonden,
zagen wat er zou gebeuren, zeiden zij:
Heer, als wij er eens met het zwaard op slaan?
50 Eén van hen sloeg de dienaar van de overpriester
en hij sloeg zijn rechter oor af.
51 Maar Jezus antwoordde, hij zei:
Laat dit toe.
Toen hij het oor had aangeraakt,
genas hij hem.
52 Toen zei Jezus tegen degenen die hem aangegrepen hadden,
overpriesters en hoofdlieden van de tempel en presbyters:
Als tegen een misdadiger zijn jullie uitgetrokken
met zwaarden en knuppels?!
53
Terwijl ik dagelijks met jullie in de tempel was,
hebben jullie je handen niet naar mij uitgestoken,
maar dit is jullie uur en de volmacht van het duister.
54 Toen zij hem gevangen genomen hadden,
voerden zij hem weg
en brachten hem op naar het huis van de overpriester.
Petrus volgde van verre.
55 Toen ze een vuur hadden aangelegd midden op de binnenplaats
en bij elkaar zaten,
was Petrus midden tussen hen gaan zitten.
56 Toen een meisje hem zag zitten bij het vuur,
en hem scherp aankeek, zei ze:
57
Ook die was bij hem.
Maar hij ontkende, hij zei:
Ik ken hem niet, vrouw.
58 Na een poosje toen een ander hem zag, zei die:
Ook jij bent een van hen.
59 Maar Petrus zei:
Mens dat ben ik niet!
Toen er een uurtje voorbij was,
beweerde een ander, die zei:
Waarachtig, ook deze was bij hem,
hij is immers ook een Gallileeër.
60 Maar Petrus zei:
Mens, ik weet niet wat je zegt!”
Meteen, terwijl hij nog praatte, kraaide de haan.
61 Terwijl hij zich omdraaide
keek de Heer naar Petrus.
Toen herinnerde Petrus zich het woord van de heer,
hoe hij hem heeft gezegd:
Voordat de haan kraait, vandaag,
heb je mij drie keer ontkend”.
62 Hij ging naar buiten
en huilde bitter.
63 De mannen die hem vasthielden,
speelden met hem door hem te slaan.
64 Ze legden een doek over hem heen
en vroegen hem, ze zeiden:
Profeteer,
wie is het die je slaat?
65 Veel andere blasfemische dingen zeiden ze tegen hem.
66 Toen het dan dag werd,
vergaderde het presbyterium van het volk,
overpriesters en Schriftgeleerden
en zij voerden hem voor hun Sanhedrin
67 en zeiden:
Wanneer jij de gezalfde bent, zeg het ons dan.
Maar hij zegt hen:
Wanneer ik het jullie zou zeggen,
zouden jullie mij toch niet vertrouwen.
68
Wanneer ik het jullie zou vragen,
zouden jullie mij toch niet antwoorden.
69
Vanaf nu zal de zoon van de mens gezeten zijn
aan de rechterhand van de macht van God.
70 Toen zeiden allen:
Ben jij dan de zoon van God?
Hij zegt tegen hen:
Jullie zeggen dat ik het ben”.
71 Toen zeiden zij:
Wat hebben nog aan getuigenis nodig?
Zelf hebben we het immers uit zijn mond gehoord.

1vertaling van Frans Wiersma
2Ἰσκαριώτης mogelijk van אִישׁ קִרְיָא 'man uit het dorp?', of een 'man uit Keriot', plaatsje nabij Hebron, of 'de Sicariër', een bende gewapende opstandelingen: sicarius is sluipmoordenaar, genoemd naar hun dolk, de sica.
3cf. Luc. 2:7 !
4lett. gespreide
5Cf. Jes. 53:12
6ontbreekt in alle belangrijke oude hss.