+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Johannes
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 69 %
Joh. 18
18:1 Na 1) dat gezegd te hebben,
ging Jezus weg met zijn leerlingen
naar de overkant van de beek Kidron;
daar was een olijfgaard,
die hij met zijn leerlingen binnenging.
2 Ook Judas - zijn verrader - kende die plek,
want vaak was Jezus daar
met zijn leerlingen samengekomen.
3 Judas nu nam een afdeling soldaten mee
en dienaren uit de kring van overpriesters en Farizeeën
en kwam daar naartoe met fakkels,
lampen en wapentuig.
4 Jezus wist wat er allemaal op hem afkwam;
hij ging eruit en zei tot hen:
Wie zoeken jullie?
5 Ze antwoordden hem:
Jezus van Nazareth!
Hij zei tot hen:
Dat ben ik.
Ook Judas - zijn verrader - stond bij hen.
6 Toen hij tot hen zei 'ik ben het',
liepen ze achteruit
en vielen ze ter aarde.
7 Nogmaals vroeg hij hen:
Wie zoeken jullie?
en zij zeiden:
Jezus van Nazareth!
8 Jezus antwoordde:
Ik heb jullie toch gezegd dat ik het ben?!
Als jullie mij dus zoeken,
laat hen dan gaan!
9 (opdat het woord vervuld zou worden
dat hij gezegd had:
Van hen die Gij mij gegeven hebt,
heb ik niemand in het verderf gestort).
10 Simon Petrus had een zwaard,
trok het, sloeg in op de knecht van de overpriester
en hakte hem het rechteroor af;
de naam van die knecht was Malchus.
11 Maar Jezus zei tot Petrus:
Steek het zwaard in de schede;
de beker die de Vader mij heeft gegeven,
zou ik die niet drinken?
12 De afdeling soldaten, de bevelhebber
en de dienaren van de Joden
grepen Jezus, boeiden hem
13 en brachten hem eerst naar Annas;
hij was de schoonvader van Kajafas,
die hogepriester was, dat jaar.
14 Kajafas had overlegd met de Joden
dat het beter is dat één mens sterft
in plaats van het volk.
15 Simon Petrus volgde Jezus,
en nog een andere leerling.
Die leerling was een bekende van de overpriester
en ging met Jezus de hof van de overpriester binnen,
16 maar Petrus bleef buiten bij de deur staan.
Toen kwam de andere leerling
- de kennis van de overpriester - naar buiten,
sprak met de deurwacht
en leidde Petrus naar binnen.
17 Het meisje dat deurwacht was zei toen tot Petrus:
Ben jij ook niet een van de leerlingen
van die mens?
Hij zei:
Ik ben het niet.
18 Daar stonden ook de slaven en de dienaren,
die een vuur gemaakt hadden,
want het was koud, en ze warmden zich.
Ook Petrus stond bij hen zich te warmen.
19 De overpriester ondervroeg Jezus
over zijn leerlingen en over zijn leer.
20 Jezus antwoordde hem:
Ik heb vrijuit gesproken voor de wereld,
ik heb altijd onderricht in synagoge en tempel,
waar alle Joden bijeenkomen
en ik heb niets in het geheim gezegd.
21
Wat vraagt u me dan?
Vraag liever de hoorders wat ik hen gezegd heb!
Zij weten wat ik heb gezegd.
22 Toen hij dat gezegd had,
gaf een van de dienaren die erbij stond
Jezus een vuistslag en zei:
Zó antwoord geven aan de overpriester?
23 Jezus antwoordde hem:
Als ik iets verkeerd heb gezegd,
vertel me dat verkeerde;
maar als ik het goed heb gezegd,
waarom slaat u me dan?
24 Toen zond Annas hem geboeid
naar Kajafas, de hogepriester.
25 Simon Petrus stond zich te warmen.
Ze zeiden tegen hem:
Ben jij ook niet een van zijn leerlingen?
Hij ontkende het en zei:
Ik ben het niet.
26 Toen zei een van de slaven van de overpriester
- een verwant van wie Petrus het oor had afgehakt -:
Heb ik u niet in de olijfgaard gezien met hem?
27 En weer ontkende Petrus het
en meteen kraaide er een haan.
28 Dan brengen ze Jezus van Kajafas
naar het garnizoensgebouw;
het was vroeg in de morgen;
ze gingen het garnizoensgebouw niet binnen
om zich niet te verontreinigen
maar het Pascha te kunnen eten.
29 Dus kwam Pilatus tot hen naar buiten en zegt:
Welke aanklacht brengen jullie in
tegen deze mens?
30 Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Als hij geen boosdoener was,
hadden we hem niet aan u overgeleverd.
31 Toen zei Pilatus tot hen:
Neem hem maar weer mee
en oordeel hem naar jullie wet.
De Joden zeiden tot hem:
Het is ons niet geoorloofd
iemand ter dood te brengen
32 (opdat het woord van Jezus vervuld zou worden
waarmee hij aangaf welke dood hij zou gaan sterven).
33 Pilatus ging het garnizoensgebouw weer in,
riep Jezus en zei tot hem:
Bent u de koning van de Joden?
34 Jezus antwoordde:
Zegt u dat uit uzelf,
of hebben anderen u over mij verteld?
35 Pilatus antwoordde:
Ik ben toch geen Jood?!
Uw volk en de overpriesters
hebben u aan mij overgeleverd;
wat hebt u gedaan?
36 Jezus antwoordde:
Mijn koningschap is niet van deze wereld;
als mijn koningschap van deze wereld zou zijn,
dan zouden mijn dienaren gevochten hebben,
om te voorkomen dat ik
aan de Joden zou worden overgeleverd;
maar mijn koningschap is niet van hier.
37 Toen zei Pilatus tot hem:
Dus u bent geen koning?
Jezus antwoordde:
U zegt dat ik koning ben!.
Hiertoe ben ik geboren
en hiertoe ben ik in de wereld gekomen
om te getuigen van de waarheid;
iedereen die uit de waarheid is,
hoort naar mijn stem.
38 Zegt Pilatus tot hem:
Wat is waarheid?
Toen hij dat had gezegd,
ging hij weer naar buiten naar de Joden
en zei tot hen:
Ik vind geen enkele schuld in hem.
39
Het is gewoonte bij jullie
dat ik je op het Pascha iemand vrijlaat;
willen jullie dat ik je
de koning van de Joden vrijlaat?
40 Weer schreeuwden ze en zeiden:
Niet hem, maar Barabbas!
Barabbas was een misdadiger.

1vertaling van Klaas Eldering