+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 25
25:19 Dit zijn de verwekkingen van Isaak, de zoon van Abraham. 1)

Abraham verwekte Isaak.
20 Isaak was veertig jaar oud
toen hij Rebekka, de dochter van Betuël, de Arameeër uit Paddan Aram
de zuster van Laban, de Arameeër
voor zich tot vrouw nam.
21 Isaak smeekte JHWH met het oog op zijn vrouw
want zij was onvruchtbaar.
JHWH ging op zijn smeken in
en Rebekka, zijn vrouw, werd zwanger.
22 De zonen stootten 2) elkaar weg binnen in haar.
Ze zei:
Als het zo zit
wat moet ik dan? 3)
En ze ging om JHWH te bevragen.
23 JHWH zie tot haar:
Twee naties zijn er In je schoot
Twee volkeren zullen vanuit je lijf scheiden. 4)
Het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk.
Groot zal klein dienen.
24 Haar dagen werden vervuld dat zij zou baren
en daar was een tweeling in haar buik.
25 De eerste kwam eruit, roodachtig
geheel als een haren mantel was hij.
Ze gaven hem de naam Esau, Ruige.
26 Daarna kwam zijn broeder eruit
zijn hand vastgeklemd aan Esaus hiel.
Men gaf hem de naam Jakob, Beetnemer.
Isaak was zestig jaar oud, toen zij hen baarde.
27 De jongens werden groot.
Esau werd een man die wist van jagen
een man van het veld.
Jakob werd een man van eenvoud
hij verbleef bij de tenten.
28 Isaak had Esau lief
want wildbraad, dat smaakte hem!
Maar Rebekka had Jakob lief.
29 Toen Jakob eens een gerecht 5) aan het koken was
kwam Esau van het veld:
hij was uitgeput.
30 Esau zei tot Jakob:
Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar
want ik ben uitgeput!
- Daarom noemt men 6) hem Edom, Rode. -
31 Jakob zei:
Verkoop dan meteen vandaag je eerstelingschap aan mij!
32 Esau zei:
Zie, sterven ga ik!
Wat moet ik met eerstelingschap! 7)
33 Jakob zei:
Zweer het mij meteen vandaag!
Hij zwoer het hem
en verkocht zijn eerstelingschap aan Jakob.
34 Jakob gaf Esau brood en het linzengerecht.
Hij at en dronk
hij stond op en hij ging
Zo verachtte Esau het eerstelingschap.

119-34 vertaling door Karel Deurloo
2Hitpa'el , alleen hier.
3Vgl 25,32!
4פרד een belangrijk Genesiswoord, vgl 13,9vv. Zie voorts 13,6, 36,7; Psalm 132.
5Eén van de markerende woorden die twee maal voorkomen; naast het woord dat vier maal voorkomt: jouw eerstelingschap, eerstelingschap, zijn eerstelingschap, het eerstelingschap [ beter dan >eerstgeboorterecht' want het gaat om de rechten én plichten van de zoon die als eerste is geboren].
6In dit eerste verhaal over de broeders krijgt Esau al zijn volksnaam. Jakob ontvangt zijn volksnaam Israël pas aan pas aan het eind, Gen. 32 . Het is volstrekt onjuist hier in te voegen >ook wel", zoals de NBV doet. Jakob heet immers beslist niet ook wel Israël.
7De NBV volgt hier de onjuiste parafrase van de GNB. Voor de ongewone constructie אָנֹכִ֥י הֹולֵ֖ךְ לָמ֑וּת vgl Gen 15:2. Alle eerstelingen sterven [vgl het refrein van Gen. 5 ]. Dus: Laten we eten en drinken en vrolijk zijn