+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Ester
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 85 %
Est. 9
9:1 In de twaalfde maand, dat is de maand adar, op de dertiende dag ervan,
toen het moment naderbij kwam dat het woord van de koning en zijn wet gebeuren zou,
op de dag dat de vijanden van de joden dachten hen te overmeesteren,
en die veranderd was zodat de joden hun haters konden overmeesteren,
2 verzamelden de joden zich in hun steden in alle provincies van koning Ahasveros
om hun hand uit te strekken naar hen die het kwaad zochten voor hen.
Geen man kon tegen hen stand houden
want de schrik voor hen was op alle volken gevallen.
3 En alle vorsten van de provincies en de stadhouders en de landvoogden
en de ambtenaren van de koning
steunden de joden,
want de schrik voor Mordechai was op hen gevallen.
4 Ja, groot was Mordechai in het huis van de koning
en zijn faam ging rond in alle provincies
want die man Mordechai werd gaandeweg groter.

5 De joden versloegen al hun vijanden met een zwaardslag, dood en verdelging
zij deden met hun haters naar hun welbevinden.
6 In de burcht Susan doodden en verdelgden de joden vijfhonderd man
7 alsmede Parsandata en Dalfon en Aspata
8 en Porata en Adalja en Aridata
9 en Parmasta en Arisai en Aridai en Waizata.
10 De tien zonen van Haman, de zoon van Hammedata, de verdrukker der joden,
doodden zij
maar naar de buit strekten zij hun hand niet uit.

11 Op die dag
kwam het getal der gedoden in de burcht Susan voor het aangezicht van de koning.
12 De koning zei tot koningin Ester:
In de burcht Susan doodden en verdelgden de joden vijfhonderd man
en de tien zonen van Haman.
Wat deden zij in de overige provincies van de koning
en wat is uw wens? Hij zal u gegeven worden.
En wat is nog uw verzoek? Het zal gedaan worden.
13 Ester zei:
Als het de koning goeddunkt
wordt ook morgen aan de joden in Susan verlof gegeven
te doen naar de wet van vandaag
en de tien zonen van Haman te hangen aan een paal.
14 De koning zei dat zo gedaan moest worden.
Een wet wordt uitgegeven in Susan
en de tien zonen van Haman opgehangen.
15 Dus verzamelden de joden die in Susan waren zich
ook op de veertiende van de maand adar
en doodden in Susan driehonderd man,
maar naar de buit strekten zij hun hand niet uit.
16 En de overige joden, uit de provincies van de koning,
verzamelden zich en stonden voor hun leven
en kregen rust van hun vijanden.
Zij doodden onder hun haters vijfenzeventigduizend.
Maar naar de buit strekten zij hun hand niet uit.
17 Dat was op de dertiende dag van de maand adar
en men kreeg rust op de veertiende ervan.
Men maakte die een dag van feestmaal en vreugde.
18 De joden in Susan verzamelden zich op de dertiende ervan en op de veertiende ervan.
Men kreeg rust op de vijftiende ervan.
Men maakte die een dag van feestmaal en vreugde.
19 Daarom maken de joden in de dorpen, die in de dorpen van het platteland zitten,
de veertiende dag van de maand adar
tot vreugde en feestmaal en tot een feestdag
waarop men elkaar geschenken zendt.

20 Mordechai schreef deze gebeurtenissen op
en zond brieven aan alle nabije en verre joden in de provincies van koning Ahasveros,
21 om hen te verplichten jaarlijks de veertiende en vijftiende van de maand adar te houden.
22 Want dit waren de dagen waarop de joden rust kregen van hun vijanden
en dit was de maand waarin voor hen droefheid veranderde in vreugde
en rouw veranderde in een feestdag,
om ze te maken tot dagen van feestmaal en vreugde
en elkaar geschenken te zenden en giften te geven aan de armen.
23 De joden aanvaardden als inzetting wat zij begonnen waren te doen,
en wat Mordechai hun geschreven had.