Schrift in Uitvoering
+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 32
32:23 Hij stond op die nacht 1)
en nam zijn beide vrouwen, zijn beide slavinnen
en zijn elf kinderen
en hij trok via de overtrekplaats 2) de Jabbok over.
24 Hij nam hen en liet hen de wadi overtrekken:
zo liet hij overtrekken wat hij had. 3)
25 Jakob bleef alleen achter.

Een man worstelde met hem
tot de ochtendschemer aanbrak.
26 Toen hij zag dat hij hem niet kon overwinnen
raakte hij zijn heupkom 4) aan.
Zo werd Jakobs heup ontwricht
toen hij met hem worstelde.
27 Hij zei:
Laat me gaan, want de ochtendschemer breekt aan.
Maar hij zei:
Ik laat je niet gaan, tenzij je mij zegent.
28 Hij zei tot hem:
Wat is je naam? 5)
Hij zei:
Jakob.
29 Hij zei:
Jouw naam zal niet langer Jakob zijn, 6) maar Israël
want je hebt gevochten met God en met mensen
en je hebt gewonnen.

30 Jakob vroeg, hij zei:
Maak toch je naam bekend!
Hij zei:
Waarom vraag je naar mijn naam!
En hij zegende hem daar.
31 Jakob gaf die plaats de naam: Pniël 7) –
Voorwaar, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht
en mijn leven 8) is gered!
32 Over hem begon de zon te stralen, 9)
zodra hij bij Pnuël was overgetrokken.
Hij was mank aan zijn heup


33 Daarom eten de kinderen van Israël de spier niet die op het heupkom ligt,
tot op de dag van vandaag
want hij had Jakobs heupkom aangeraakt, de spier.

123-33 vertaling door Karel Deurloo
2`-b-r, `overtrekken', één van de woorden die 5x voorkomen. Naast de serie die 2x voorkomt, zoals: worstelen, ochtendschemer, winnen, zegenen. Wie mag overtrekken het beloofde land in? Voorts 5x sjem, naam en yarekh, heup.
3het woordje kol, `alles' ontbreekt hier opvallend; maar zie 33,11 waar Jakob nu kan zeggen: `Ik heb alles'!
4heupkom, plek van de natuurlijke `zegen', de potentie. Vgl. Ex 1,1 `de zielen die uit Jakobs heup zijn voortgekomen.
5Naam, 5x, De onnoembare naam JHWH blijft echter veelzeggend ongenoemd, al wordt die geconcretiseerd in de zegen [`Ik ben met je'].
6NB q-r-` pas in 35,10.
7Aangezicht: motiefwoord, n.a.v. de plaatsnaam Pnu-el die hier wordt: Pniël: `Aangezicht Gods'. Vgl. vs. 21,22 ter inleiding van het grote moment: 5x!
8Ziel/leven, vgl. vers 12. NB het motief; God zien = sterven.
9Termen uit de Aäronszegen treft men door heel deze cyclus heen aan. Hier moet natuurlijk gedacht worden aan: JHWH verheffe zijn aangezicht [beeld van de oprijzende zon] over u.