+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Johannes
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 69 %
Joh. 19
19:1 Toen 1) nam Pilatus Jezus mee
om hem te geselen.
2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen
en zetten hem die op het hoofd,
ook wierpen ze hem een purperen mantel om
3 en ze traden op hem toe en zeiden:
Gegroet, koning van de Joden!
en gaven hem slagen in het gelaat.
4 Opnieuw ging Pilatus uit, naar buiten,
en zegt tot hen:
Zie, ik breng hem voor jullie naar buiten,
om jullie te laten weten,
dat ik geheel geen schuld in hem vind.
5 Jezus dan ging uit, naar buiten,
terwijl hij de doornenkroon en de purperen mantel droeg.
En hij zei tot hen:
Zie hier, de mens!
6 Toen de overpriesters en de helpers hem zagen,
schreeuwden ze, zeggend:
Kruisigen, kruisigen!!
En Pilatus zegt tot hen:
Nemen jullie hem
en kruisigt hem,
want ik vind geen schuld in hem.
7 En de Joden antwoordden hem:
Wij hebben een wet
en volgens de wet moet hij sterven,
want hij heeft zichzelf tot zoon van God gemaakt.
8 Toen Pilatus dat woord hoorde,
vreesde hij nog meer,
9 en het pretorium binnengaande, zegt hij tot Jezus:
Vanwaar ben jij?
10 Maar Jezus gaf hem geen antwoord.
Pilatus zegt dan tot hem:
Spreek je niet tot mij?
Weet je niet dat ik de macht heb,
om je vrij te laten
en ook de macht heb om je te laten kruisigen?
11 En Jezus antwoordde:
Jij hebt geen enkele macht over mij,
als die je niet van boven gegeven was.
Daarom heeft hij,
die mij aan je heeft overgeleverd
groter zonde begaan.
12 Vanuit deze (achtergrond) had Pilatus in de zin hem vrij te laten,
maar de Joden schreeuwden en zeiden:
Indien u deze vrijlaat,
bent u geen vriend van de keizer.
Ieder die zichzelf koning maakt,
spreekt de keizer tegen.
13 Toen Pilatus deze woorden hoorde,
bracht hij Jezus naar buiten
en gezeten op de rechterstoel,
ter plekke van het Lithostroton 2),
in het Hebreeuws 'Gabbatha' geheten,
14 - en het was de voorbereiding van het Pascha,
ongeveer het zesde uur -
15 zegt hij tot de Joden:
Zie hier, jullie koning!
Die schreeuwden dan:
Wég,wég, kruisig hem!
En Pilatus zegt hen:
Zal ik jullie koning kruisigen?
De overpriesters antwoordden:
16
Wij hebben geen koning, behalve de keizer!
Toen leverde hij hem aan hen over
om gekruisigd te worden.

17 Zij namen Jezus dan mee
en terwijl hij zijn eigen kruis droeg,
ging hij uit naar wat genoemd wordt: Schedelplaats,
- in het hebreeuws zegt men: `Golgotha' -,
18 waar ze hem kruisigden
en met hem twee anderen,
aan deze en gene zijde, Jezus in het midden.
19 En Pilatus had ook een titelbord 3) geschreven
en dat op het kruis geplaatst.
Er was geschreven:
Jezus de Nazarener, de koning van de Joden.
20 Deze betiteling lazen velen van de Joden,
want de plaats waar Jezus was gekruisigd,
was dicht bij de stad.
En het was geschreven in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.
21 De Joodse overpriesters zeiden dan tot Pilatus:
Schrijf niet:
de koning van de Joden,
maar dat diegene gezegd heeft:
ik ben de koning der Joden.
22 Pilatus antwoordde:
Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.
23 De soldaten dan, toen ze Jezus gekruisigd hadden,
namen zijn kleding en maakten er vier delen van,
voor elke soldaat een deel,
en het onderkleed.
Maar het onderkleed was zonder naad,
van bovenaf uit één stuk geweven.
24 Zij zeiden dan tot elkaar:
laten we hem niet scheuren,
maar er om loten, voor wie het zal zijn.
Opdat de schrift vervuld wordt:
Mijn kleding hebben ze onder elkaar verdeeld
en over mijn mantel het lot geworpen.' 4)
25 Deze dingen deden de soldaten dus.
Naast het kruis van Jezus stonden ook zijn moeder,
en de zuster van zijn moeder, Maria van Klopas
en Maria Magdalena
26 Toen Jezus zijn moeder zag
en daarnaast de discipel die hij liefhad zag staan,
zegt hij tot zijn moeder:
Vrouw, zie hier uw zoon!
Vervolgens zegt hij tot de leerling:
Zie hier uw moeder!
27 En vanaf dat moment, heeft de leerling,
haar bij zich genomen.
28 Hierna zegt Jezus,
wetende dat alles reeds volbracht is,
opdat de schrift vervuld zou worden:
Dorst! 5)
Er was daar een vat vol zure wijn
29 En door een spons vol zure wijn
op een hysop(stengel) 6) te leggen
brachten ze het naar zijn mond.
30 Toen nam Jezus de zure wijn 7) en zei:
het is volbracht !
En het hoofd buigende,
gaf 8)hij de geest.

31 De Joden dan, daar het de voorbereidingsdag was,
vroegen aan Pilatus
opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven tijdens de sabbath
- want de dag van die sabbath was groot -
dat hij hun de beenderen zou breken
en zij afgenomen zouden worden.
32 De soldaten kwamen dan
en van de eerste braken zij de beenderen
en ook van de ander, die met hem gekruisigd was.
33 Maar toen ze bij Jezus kwamen
en zagen dat hij reeds gestorven was,
braken zij zijn beenderen niet,
34 maar één van de soldaten stak met een lans in zijn zijde
en terstond ging er bloed én water vanuit.
35 En die het gezien heeft, heeft er van getuigd,
en zijn getuigenis is waarachtig,
en diegene weet, dat het waar is, wat hij zegt,
opdat ook jullie zouden geloven.
36 Want deze dingen zijn geschied,
opdat de Schrift vervuld zou worden:
Geen bot van hem zal verbrijzeld worden 9)
37 en weer een andere Schrift zegt:
Ze zullen zien naar hem die zij doorstoken hebben 10).
38 Na deze dingen vroeg Jozef van Arimathea,
die, omdat hij de Joden vreesde,
in het geheim een leerling van Jezus was,
aan Pilatus om het lichaam van Jezus te mogen wegnemen.
Pilatus stond het toe.
39 Hij kwam dan en nam zijn lichaam weg.
En ook Nicodemus kwam,
die eerst 's nachts tot hem gekomen was,
en hij bracht een mengsel van mirre en aloë
van ongeveer honderd pond.
40 Zij namen dan het lichaam van Jezus
en bonden het in linnen met de specerijen,
volgens de Joodse gewoonte van begraven.
41 En op de plaats waar hij was gekruisigd, was een hoftuin,
en in de hoftuin een nieuw graf,
waar nog niemand in gelegd was.
Vanwege de voorbereiding van de Joden
en omdat het graf dichtbij was,
42 hebben ze Jezus toen daar gelegd.

1vertaling van Leen de Ronde
2letterlijk: plaveisel, waarschijnlijk met marmer ingelegd
3Latijns leenwoord, daarom onvertaald gelaten
4zie Ps. 22:19
5letterlijk: ik heb dorst, vgl. Ps. 22:16
6vgl. Ex. 12:22 ; Num. 19:18
7vg. Ps. 69:22
8letterlijk: overleveren
9Vgl. Ex. 12:46 ; Num. 9:12 ; Ps. 34:21
10Vgl. Zach. 12:10