+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Numeri
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 10 %
Num. 13
13:1 JHWH sprak tot Mozes: 1)
2
Jij moet mannen uitzenden om het land Kanaän,
dat ik aan de kinderen van Israël geef, te verkennen.
Telkens één man namens de stam van zijn vaderen
iedere van hen een aanvoerder.
21 Zij gingen op en verkenden het land
van de woestijn Sin tot Rechob, waar je Hamat binnen gaat.
22 Zij gingen op door het Zuiderland en kwamen in Hebron.
Daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, de kinderen van Enak.
(Hebron is zeven jaar eerder gebouwd dan Zoan in Egypte.)
23 Zij kwamen in het dal Eskol en sneden daar een rank af met een tros druiven.
Zij droegen haar met z´n tweeën aan een stang.
Daarbij waren er granaatappels en vijgen.
24 Die plaats heeft men het Eskoldal (Druivendal) genoemd
vanwege de druiventros die de kinderen van Israël daar hadden afgesneden.
25 Zij keerden terug van het verkennen van het land na veertig dagen.
26 Zij gingen en kwamen bij Mozes en bij Aäron
en bij de hele vergadering van de kinderen van Israël,
in de woestijn Paran in Kades.
Zij brachten hen verslag uit en toonden hen de vrucht van het land.
27 Zij vertelden hen:
Wij zijn gekomen in het land waarheen je ons gezonden had.
en ja, het vloeit van melk en honing.
En dit is zijn vrucht.
28
Alleen, het volk dat in het land zit, is sterk.
De steden zijn ommuurd en erg groot.
Ook Enakskinderen zagen wij daar.
29
Amalek zit in het Zuiderland.
De Hethieten, Jebusieten en Amorieten zitten in het gebergte.
De Kanaänieten zitten bij de zee en aan de oever van de Jordaan.
30 Kaleb wilde het volk bedaren met het oog op Mozes.
Hij zei:
Laten we zeker optrekken en het in bezit nemen.
Wij kunnen het heus wel aan.
31 Maar de mannen die met hem opgegaan waren zeiden:
Nee, we kunnen niet optrekken tegen dat volk, want het is ons te sterk.
32 Zij verspreidden geruchten over het land dat zij verkend hadden:
Het verslindt haar ingezetenen
Al het volk dat wij daar zagen zijn mensen aan de maat.
33
Wij zagen daar ook reuzen, Enakskinderen die tot de reuzen behoren.
En wij waren in onze ogen als sprinkhanen
en dat waren wij ook in hun ogen.

1vertaling door Wout van der Spek