+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Ezechiël
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 19 %
Ez. 18
18:1 Het woord van JHWH kwam tot mij:
2 Wat is dat toch bij jullie
dat jullie de spreuk uitspreken op Israëls aardbodem:
`vaders eten onrijp fruit –
en de tanden van de zonen worden stomp´
3 Bij mijn leven – uitspraak van de heer JHWH
jullie zullen 1) deze spreuk niet meer uitspreken in Israël!
4 Zie, alle zielen, 2) ze behoren mij toe;
zo de ziel van de vader, zo de ziel van de zoon
ze behoren mij toe.
De ziel die zondigt, die zal sterven.
5 [Stel dat] een man rechtvaardig is,
recht en rechtvaardigheid doet;
6 [bij de offermaaltijden] op de bergen eet hij niet [mee]
hij heft zijn ogen niet op naar de afgoden van het huis Israël;
de vrouw van zijn naaste onteert hij niet
en tot een menstruerende vrouw nadert hij niet. 3)
7 Geen mens onderdrukt hij
zijn pand geeft hij [hem] terug 4)
roof bedrijft hij niet
zijn brood geeft hij aan de hongerige
de naakten kleedt hij met kleren.
8 Hij leent 5) niet uit tegen rente
en woeker neemt hij niet;
van onrecht houdt hij zijn handen 6) af
betrouwbaar spreekt hij recht tussen de een en de ander.
9 Volgens mijn inzettingen gaat hij
en mijn rechtsbesluiten bewaart hij
om betrouwbaarheid te doen.
Hij is een rechtvaardige
léven zal hij 7)
– uitspraak van mijn Heer JHWH.
10 [Stel dat] hij een schurk van een zoon verwekt
die bloed vergiet
die elk van deze dingen doet 8)
11 – terwijl hijzelf al deze dingen niet gedaan had.
Want [bij de offermaaltijden] op de bergen eet hij wél
de vrouw van zijn naaste onteert hij,
12 ellendige en arme onderdrukt hij
hij bedrijft roof
pand geeft hij niet terug
en naar de afgoden heft hij zijn ogen op;
gruwel bedrijft hij;
13 hij leent uit tegen rente
en woeker neemt hij –
en hij zou leven?
Hij zal niet leven.
Al deze gruwelen heeft hij gedaan
stérven zal hij
zijn bloed[schuld] zal op hem zijn.
14 Maar zie, hij [die zoon] verwekt [op zijn beurt] een zoon
die zag alle zonden van zijn vader
die deze gedaan heeft,
hij zag [het],
en doet niet alzo.
15 [Bij de offermaaltijden] op de bergen eet hij niet [mee]
zijn ogen heft hij niet op naar de afgoden van het huis Israël;
de vrouw van zijn naaste onteert 9) hij niet
16 geen mens onderdrukt hij
pand neemt hij niet 10)
roof bedrijft hij niet;
zijn brood geeft hij aan de hongerige
de naakte kleedt hij met kleren.
17 Van verdrukking houdt hij zijn handen af
rente noch woeker heeft hij genomen;
mijn rechtsdaden doet hij
in mijn inzettingen gaat hij.
Hij zal niet sterven om de misdaad van zijn vader –
léven zal hij.
18 Zijn vader, die verdrukking uitoefende
en zijn broeder beroofde 11)
en wat niet goed is deed te midden van zijn volksgenoten –
zie, die is gestorven om zijn misdaad.
19 En jullie vragen:
`Waarom draagt de zoon niet de zonde van de vader?´
Maar die zoon heeft recht en gerechtigheid gedaan
al mij inzetting heeft hij bewaard
en toen deed hij ze –
léven zal hij.
20 De ziel die zondigt, die zal sterven:
een zoon zal niet de misdaad van de vader dragen
en een vader zal niet de misdaad van de zoon dragen;
de gerechtigheid van de rechtvaardige is op hem[zelf],
en de boosheid van de boosdoener is op hem[zelf].
21 Maar de boosdoener
wanneer hij zich afkeert van al zijn zonden
die hij gedaan heeft
en al mij inzettingen bewaart
en recht en gerechtigheid doet –
léven zal hij, niet sterven.
22 Alle overtredingen die hij gedaan heeft
worden hem niet toegerekend.
Door de rechtvaardigheid die hij gedaan heeft
zal hij leven.
23 Zou ik plezier hebben aan de dood van een boosdoener
– spreuk van JHWH
niet [veeleer] dat hij zich afkeert van zijn wegen
zodat hij leeft?!
24 Maar wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid
en onrecht doet
naar alle gruwelen die de boosdoener gedaan heeft –
zal hij leven?
Al zijn daden van gerechtigheid die hij gedaan heeft
worden hem niet toegerekend
zijn ontrouw die hij beoefend heeft
en zijn zonde die hij begaan heeft zijn op hem –
sterven zal hij.

1Lett. `Als jullie toch die spreuk zouden uitspreken …´ (gevolgd door een weggelaten vervloeking). Dit is Hebreeuws idioom dat niet letterlijk vertaalbaar is, de gegeven vertaling is de betekenis.
2Het is bij נפש moeilijk kiezen. Het liefst zou ik `leven´ vertalen, maar dan lopen we vast omdat dit woord een abstractum is, en iemands `leven´ niet kan zondigen. Bij `ziel´ wordt snel gedacht aan een tweedeling ziel-lichaam, dat is het niet. נפש is de mens in zijn/haar ervaringen, verlangens, streven, en nadert ons begrip `persoon´ (H.W. Wolff, Anthropologie des Alten Testaments), meer `persoon´ of `mens´ is weer onmogelijk omdat je moeilijk van `de persoon van de zoon´ etc. kunt spreken. Dus `ziel´, als minst slechte oplossing.
3Vgl. Lev. 18:19 ; 20:18.
4Deze stichon bevat twee woorden die alleen hier in Tenakh voorkomen, en beide `pand, schuld´ lijken te betekenen: dittografie? Of betekent חבלה toch `schuldeiser´? Commentatoren als Zimmerli menen dat de tekst corrupt is, kan zijn. De betekenis, teruggeven van een pand (vgl. Ex. 22:25 ), is wel duidelijk.
5Lett. `geeft´. Idem vs. 13.
6Lett. sing: `van onrecht doet hij zijn hand terugkeren´.
7De inf. const. ter versterking, ws. een bewuste parallel met מות יומת voor een doodvonnis.
8Een crux. Het tussenvoegsel אח, traditioneel als `helaas!´ vertaald (o.a. NBG51), staat er heel vreemd en zal waarschijnlijk een verschrijving zijn voor אחד, een. Een andere optie (zie noot in de BHS) is, het אח weg te laten. Met div. comm. lees ik 2x אחד en beschouw het als een uitdrukking die parallel staat aan `al deze dingen´ in vs. 11.
9Vanaf hier volgen qatal-vormen, in tegenstelling tot de parallel bij de eerste generatie, waar na enkele qatal-vormen voornamelijk yiqtol-vormen staan. Buber vertaalt het verschil wel, maar ook waar het er niet staat (de eerste twee stichoi zijn in beide gevallen (vs. 6 resp. vs. 15) qatal-vormen. Heel veel verschil kan er dus niet zijn, het gaat blijkbaar om stilistische variatie (vgl. ook Joüon-Muraoka, § 112d noot 2, met als voorbeeld deze tekst). Dit ligt anders bij de wayyitol-vorm `hij zag het´ in vs. 14 die wél als verleden tijd vertaald moet worden.
10De omschrijving is grotendeels parallel aan die van de handelwijze van de eerste generatie in vs. 6-9, maar hier een variatie; waar de grootvader pand teruggaf, neemt de kleinzoon in het geheel geen pand (vgl. Deut. 24:6).
11Beide regels hebben een figura etymologica, krachtige versterking, niet vertaalbaar.