+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Lucas
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 64 %
Luc. 10
10:1 Daarna 1) wijst de Heer er nog 70 2) aan
en zendt hen, twee aan twee, voor zich uit
naar elke stad en plaats
waar hij van plan was heen te gaan.
2 Hij zegt tot hen:
De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers;
vraag dus de heer van de oogst
om werkers te sturen voor zijn oogst.
3
Ga op weg; zie, ik zend jullie
als schapen temidden van de wolven.
4
Neem geen beurs, geen ransel en geen schoeisel mee
en groet niemand onderweg.
5
Als je een huis binnengaat,
zeg dan eerst:
Vrede aan dit huis!
6
En als daar een kind van vrede woont,
dan blijft jullie vrede op hem;
indien niet, dan zal die tot jullie terugkeren.
7
Blijf in dat huis en eet en drink
wat van hen is/komt,
want de werker is zijn loon waard.
Ga niet van het ene huis naar het andere.
8
En als je in een stad komt
en ze ontvangen je,
eet dan wat ze je voorzetten.
9
en behandel daar de zieken
en zeg tot hen:
Het rijk van God
is jullie nabij gekomen.
10
Maar als je in een stad komt
en ze ontvangen je niet,
ga dan door de brede straten en zeg:
11
Zelfs het stof van jullie stad
dat aan onze voeten plakt, vegen we af.
Maar weet dit:
het rijk van God
is nabij gekomen.
12
Ik zeg jullie:
voor Sodom zal het op die dag draaglijker zijn
dan voor die stad.
13
Wee jou, Chorazin,
wee jou, Bethsaida,
want als in Tyrus en Sidon de krachten waren gebeurd
die in jullie gebeurd zijn,
dan zouden ze (daar) allang
in zak en as zitten en zich omkeren.
14
Voor Tyrus en Sidon
zal het in het oordeel draaglijker zijn
dan voor jullie.
15
En jij, Kapernaüm, zul jij soms ten hemel toe worden verhoogd?
Tot in het (diepst van) het dodenrijk zul je afdalen!
16
Wie naar jullie hoort, hoort naar mij;
en wie jullie afwijst, wijst mij af;
en wie mij afwijst, wijst hem af die mij zond.
17 De 70 3) komen vol vreugde terug en zeggen:
Heer, zelfs de demonen zijn ons onderhorig in 4) uw naam.
18 Zegt hij tot hen:
Ik heb satan als bliksem uit de hemel zien vallen.
19
Zie, ik heb jullie het vermogen gegeven
op slangen en schorpioenen te treden
en op elk machtsmiddel van de vijand,
en niets zal jullie onrecht doen.
20
Maar wees niet blij
omdat de geesten jullie onderhorig zijn,
maar wees blij dat jullie namen
opgeschreven zijn in de hemelen.

21 Op 5) dat moment vervulde de Heilige Geest hem van vreugde
en hij zei:
Ik dank u, vader, heer van hemel en aarde,
dat u deze dingen verborgen hebt voor wijzen en verstandigen,
maar ze aan onwetenden onthuld hebt.
Ja vader, zo wilde u het!
22
Alles heeft mijn vader mij in handen gegeven
en niemand, behalve de vader, weet wie de zoon is
en wie de vader is weet alleen de zoon
én degene aan wie de zoon het onthullen wil.
23 Toen keerde hij zich om naar zijn leerlingen en zei apart tegen hen:
Zalig de ogen die zien wat jullie zien.
24
Want ik zeg jullie: vele profeten en koningen
hadden wel willen zien wat jullie gezien hebben,
maar ze aanschouwden het niet,
en zij wilden wel horen wat jullie gehoord hebben,
maar ze hoorden het niet.
25 En zie, een wetgeleerde 6) stond op om hem uit te dagen en zei:
Meester, wat moet je doen
om deel te krijgen aan het leven van de Eeuwige?
26 Hij zei tegen hem:
In de wet, wat staat daar geschreven?
Hoe lees je dat?
27 Hij antwoordde en zei:
Liefhebben zul je de Heer, jouw God,
vanuit je hele hart
en met je hele ziel
en met al je kracht
en met heel je verstand
én je naaste die is als jezelf.
28 Hij zei tegen hem:
U hebt juist geantwoord,
doe dat en u zult leven.
29 Maar hij wilde zich verdedigen en zei tegen Jezus:
Wie is mijn naaste dan?
30 Dan herneemt Jezus en zegt:
Een mens daalt af van Jeruzalem naar Jericho.
Hij valt in de handen van rovers,
die stropen hem de kleren af,
slaan hem halfdood en laten hem liggen.
31
Toevallig daalt een priester af op die weg,
hij ziet hem en gaat aan de overkant voorbij.
32
Net zo ook een Leviet:
hij komt langs die plek,
kijkt en gaat aan de overkant voorbij.
33
Maar een Samaritaan, die op reis is, komt langs hem,
ziet hem en het splijt zijn ingewand.
34
Hij gaat naar hem toe,
verbindt zijn wonden,
giet er olie en wijn op,
zet hem op zijn eigen ezel,
brengt hem naar een herberg
en verzorgt hem.
35
De volgende dag haalt hij twee denariën tevoorschijn,
geeft die aan de herbergier en zegt:
Zorg voor hem
en wat u nog meer nodig hebt
zal ik u op mijn terugweg vergoeden.
36
Wie van deze drie, dunkt u,
is de naaste geworden van de hem
die in de handen van de rovers gevallen is?
37 Hij zei:
Hij die hem ontferming gedaan heeft.
Jezus zei tegen hem:
Ga heen en doe net zo.

38 Terwijl 7) zij op reis zijn,
kwam hij in een zeker dorp.
Een vrouw, wier naam Martha was,
ontving hem in huis.
39 En zij had een zuster, Maria geheten,
die neerzat aan de voeten van de heer 8),
om naar zijn woord te horen.
40 Maar Martha was rondom 9)
in beslag genomen door het vele dienen. 10)
En toen ze er bij kwam staan, zei ze:
Heer, trekt u zich er dan niets van aan,
dat mijn zuster het dienen
aan mij alleen overlaat?
Zeg haar toch,
dat zij met mij mee-aanpakt.
41 Maar de heer antwoordde en zei haar:
Martha, Martha,
jij bent bezorgd en maakt je druk
om vele dingen,
maar weinige zijn nodig,
of één.
42 Want Maria heeft het goede deel 11) uitgekozen,
wat niet van haar zal worden weggenomen.

1vertaling van Klaas Eldering
2hss ook 72
3hss ook 72
4of: door
5vertaling van Jaap Goorhuis
6het gaat hier bij wet om de Tora. De wetgeleerde is een kenner van de Tora
7vertaling van Leen de Ronde
8Jezus wordt in deze perikoop juist niet genoemd, telkens aangeduid als `kurios´, vgl. v.40 en 41
9als vertaling van het dubbele `peri´, niet heel gangbaar Ned. maar wel duidelijk m.i.
10bedienen kan ook, maar mist dan de link naar het `diakenen´ van de gemeente
11vgl. Deut. 10:9