+ + Oude Testament + Deuterocanonieke boeken + Nieuwe Testament
Genesis
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 50 %
Gen. 45
45:1 Toen kon Jozef zich niet meer bedwingen 1)
tegenover allen die rondom hem hun posities innamen
hij riep:
Naar buiten met iedereen rondom mij!
Niemand stond meer bij hem
toen Jozef zich aan zijn broeders bekend maakte.
2 Hij begon luidkeels te wenen.
De Egyptenaren hoorden het
het huis van Farao hoorde het.
3 Jozef zei tot zijn broeders:
Ik ben Jozef!
Leeft mijn vader nog?
Maar zijn broeders waren niet in staat hem te antwoorden
ze stonden verbijsterd voor zijn aangezicht.
4 Jozef zei tegen zijn broeders:
Treed toch nader tot mij!
en zij traden naderbij.
Hij zei:
Ik ben Jozef, jullie broeder
die jullie verkocht hebben naar Egypte.
5
Maar nu, weest niet bekommerd
laat het niet verschrikkelijk zijn in jullie ogen
dat jullie mij hierheen verkocht hebben
want tot behoud van leven heeft God mij voor jullie uit gezonden.
6
Een tweetal jaren is er midden op de aarde nu al honger
en nog vijf jaar zal er niet geploegd en geoogst kunnen worden.
7
God heeft mij voor jullie uit gezonden
om voor jullie een rest op aarde veilig te stellen
om jullie in leven te houden, voor een groots ontkomen.
8
Nu dan, niet jullie hebben mij hierheen gezonden, maar God.
Hij heeft mij tot een vader voor Farao gemaakt:
tot heer over heel diens huis
en heerser over heel het land Egypte.
9
Haast je, ga op naar mijn vader en zeg tegen hem:
'zo zegt je zoon Jozef
God heeft mij gemaakt tot heer over heel Egypte.
Daal af naar mij, blijf niet stilstaan!
10
Je zult je vestigen in het land Gosen
je zult dichtbij mij zijn
jij, je zonen en de zonen van je zonen
je kleinvee, je runderen en al wat je toebehoort.
11
En ik zal je daar verzorgen
want nog vijf jaar zal de honger duren.
Anders zul je verkommeren, je huis en al wat je toebehoort.'
12
Jullie ogen zijn het en de ogen van mijn broeder Benjamin
die zien dat het mijn mond is die tot jullie spreekt.
13
Meld mijn vader hoezeer ik van gewicht ben in Egypte
en alles wat je hebt gezien.
Haast je en laat mijn vader hierheen afdalen.
14 Toen viel hij Benjamin zijn broeder om de hals, en hij weende
en Benjamin weende aan zijn hals.
15 Hij kuste al zijn broeders en weende bij hen.
Daarna spraken zijn broeders met hem.
16 Het [stem]geluid werd gehoord in het huis van Farao
men zei:
Jozefs broeders zijn gekomen!
Het was goed in de ogen van Farao en in de ogen van zíjn knechten.
17 Farao zei tot Jozef:
Zeg tot je broeders:
'Dit moeten jullie doen:
bepak je lastdieren
en als je dan gaat en aankomt in het land Kanaän
18
neem dan je vader en jullie huishoudens mee
en kom naar mij.
Ik zal jullie het beste van het land Egypte geven
het fijnste van het land zullen jullie eten.'
19
- Aan jou [Jozef] is 't bevolen: -
Dit moeten jullie doen:
Neem maar wagens mee uit het land Egypte
voor jullie kroost en jullie vrouwen
voer je vader erop mee en kom!
20
Je zult geen traan laten om je eigen spullen
want het beste van het land Egypte, dat is voor jullie.'
21 Zo deden de zonen van Israël het.
Jozef gaf hun wagens op bevel van Farao.
En hij gaf hun proviand mee voor onderweg.
22 Hun allen gaf hij één stel kleren extra de man
aan Benjamin gaf hij driehonderd stuks zilver en vijf stel extra kleren.
23 Voor zijn vader zond hij dit mee:
tien ezels, ze droegen het beste van Egypte
voorts tien ezelinnen, die droegen graan en brood
en spijze voor zijn vader voor onderweg.
24 Toen zond hij zijn broeders heen, en zij gingen.
Hij zei tegen hen:
Maak je niet druk onderweg!
25 Zo gingen ze op uit Egypte
en kwamen aan in het land Kanaän bij Jakob hun vader.
26 Ze meldden hem:
Jozef leeft nog!
Ja, hij is heerser over heel het land Egypte!
maar zijn hart bleef er koud onder
want hij geloofde hen niet.
27 Zij spraken tot hem alle woorden van Jozef
die hij tot hen had gesproken
Hij dan zag de wagens die Jozef had meegezonden om hem te vervoeren.
Toen leefde de geest van Jakob hun vader op.
28 Israël zei:
Genoeg
Jozef mijn zoon leeft nog.
Ik wil gaan en hem zien voordat ik sterf.

1vertaling door Karel Deurloo